in memoriam
Alfred Schaffer
Gesprek
‘Dat is een tijd geleden! Hoe gaat het, ook b-boodschappen aan het doen?’
‘De jongste is jarig. Ze geeft een feestje.’
‘Ach! Wat gaat het snel allemaal. Hoe oud wordt ze?’
‘Twaalf.’
‘Die van mij zijn al bijna de deur uit. Ik denk dat ik ze best ga missen. Dat denk ik wel.’
‘…’
‘Nu ik je toch zie. Nu ik je toch zie – had jij het al gehoord, van Schaffer? Gruwelijk, om zo aan je einde te komen.’
‘Wie?’
‘Albert. Albert Schaffer. Die woonde hier om de hoek.’
‘Zegt me niets.’
‘Hij schreef gedichten, je kent dat wel, je kent hem wel. Hij heeft hier niet zo lang gewoond, een jaar of vijf. Vijf, ja. Hij kwam weleens langs bij mij en Raffik. Jij en Ben waren er ook een paar keer bij.’
‘Kan ik me niets van herinneren.’
‘Ik lees eigenlijk geen poëzie. Hij schreef wel moeilijke dingen, dat geloof ik wel. Maar: je merkte er niets van, als je hem sprak. Je kon echt met hem lachen, ja!’
‘…’
‘Maar ik kreeg altijd het gevoel dat hij iets verborg.’
‘Ik heb er niets over gelezen. Schäffer?’
‘Schaffer! Albert, Albert Schaffer. Hij ging in Afrika wonen en na een paar jaar was hij daar ook kwijt. Hij heeft zijn familie in de steek gelaten en toen is hij spoorloos verdwenen. Ja, dat zei Tirza, ik weet niet waar zij er weer van had gehoord. Het schijnt dat ie naar Tanzania is vertrokken en zich bij een terreurbeweging heeft aangesloten. Drugs, drank, wapenhandel, zoiets, beetje vaag verhaal.’
‘Klinkt als een grote klootzak. Had ie kinderen?’
‘Drie, en één bij een andere vrouw. Eén bij een andere vrouw. Als je een foto ziet, dan herken je hem wel. Lange jongen, halve Surinamer, sluik haar – hij had nogal een hoge stem, daar maakte Raffik altijd grapjes over.’
‘Maar een klootzak dus.’
‘Nou, ach. Marian heeft hem nog eens in Los Angeles gespot, ze was daar voor zaken en zag hem in een bar en toen keek hij dwars door haar heen. Dat zei Marian dan, hè, op zo’n toon ook! Hij was blijkbaar heel erg d-dik geworden.’
‘Zeg, ik…’
‘Ik hoorde het van Wim, die heeft het weer bij Tirza gehoord. Ik vraag me af waar hij begraven wordt.’
‘Hij houdt je wel bezig, die Alfons.’
‘Albert. Nee hoor, ik dacht gewoon, jij kende hem toch ook, toch – nou ja…’
‘Hoe oud was hij eigenlijk?’
‘Zo oud als jij en ik ongeveer.’
‘Jong.’
‘Ja.’
‘Nou, ik zal het eens vragen thuis, misschien weet Ben het nog.’
‘Zeg, heb je je haar geverfd?’
‘Nee hoor, gewoon wat bijgeknipt.’
‘Staat je goed. Staat je goed. Jij en Ben moeten echt weer eens een keertje komen eten. Je hebt ons nummer?’
‘Ik zal even bellen binnenkort ik moet nu echt afrekenen ze wachten op me.’
‘Okay. En langskomen hoor! En doe de groeten aan Ben.’
‘Jij aan Raffik!’