in memoriam
Erik Liefco
door Menno Lievers
Erik Liefco, die verleden week ernstig verminkt dood werd aangetroffen in een bordeel te Ciudad Juárez, Mexico, was een gekweld mens. Wellicht het bekendst door Dat is waar, een filosofieboek voor kinderen, had hij zelf, zoals hij in een van zijn spaarzame interviews verklaarde, zijn bestaan willen rechtvaardigen met een autobiografische roman De val van Hippocrates. It was not to be.
Vanaf zijn geboorte boven de boekwinkel van zijn vader in Oosterwolde (Fr.) domineerde het verlangen te schrijven zijn leven. Zijn ouders waren gewond uit de Tweede Wereldoorlog tevoorschijn gekomen. Het huwelijk betekende voor zijn jonge moeder een vlucht uit het ouderlijk huis. Haar biologische ouders waren kort voor de oorlog gescheiden, waarna ze in het weeshuis aan het Zandpad naast het Vondelpark opgroeide, terwijl haar moeder als secretaresse voor de Duisters werkte en ondertussen actief was in het verzet, wat de vaderlanders die haar na de Bevrijding brandmerkten als ‘moffenhoer’ niet wisten.
Ook zijn vader groeide buitenshuis op, omdat Liefco’s grootvader te werk was gesteld in een werkkamp in de buurt van Hamburg, en pas in 1948, dood gewaand, de voortuin inwandelde. Oom Dolf Langkemper, in het interbellum de rechterhand van Henk Sneevliet tijdens diens reizen door Azië, ontfermde zich over hem.
Deze feiten vernam Liefco pas op latere leeftijd, waardoor talloze gebeurtenissen in zijn jeugd in één tragisch verband kwamen te staan. Tot dat inzicht was gekomen vormde de verhuizing uit Friesland de grootste schok in zijn leven. De Stellingwervers kochten geen boeken, maar dreigden hem en zijn jongere broer en zusje iets aan te doen, wanneer zijn vader het dorp niet zou verlaten.
Het gezin verhuisde naar Soest, waar Erik Liefco op de Insingerschool aan de rand van het landgoed Pijnenburg les kreeg van meester H.J. de Boer, de beste leraar die hij in zijn leven heeft gekend, zoals hij schreef in een korte autobiografische schets.
Op 2 januari 1973, hij zat inmiddels in de tweede klas van het Johan van Oldenbarneveltgymnasium te Amersfoort, verongelukte zijn broer in Engelberg, Zwitserland, langs de steile hellingen voor de Trübsee. Hij sprak met niemand over deze gebeurtenis, omdat hij de dood van zijn broer niet wilde gebruiken om aandacht te vragen voor zichzelf.
Het werden ongelukkige jaren op het gymnasium: zittenblijvers stigmatiseerden hem als ‘van de poot’, een beschuldiging die hij niet begreep, maar waar de hele school aan mee deed, zelfs de gymleraar, die hem een onvoldoende op zijn rapport gaf, in dezelfde week dat hij Nederlands kampioen hardlopen was geworden. Hij vluchtte dagelijks het landgoed Pijnenburg in voor lange en harde trainingen, zodat hij ‘s nachts niet wakker lag, en hij niet zijn klasgenoten voorbij zijn huis zag fietsen, op weg naar een klassenfeest.
Op school verzaakte hij zijn huiswerk en schreef in plaats daarvan gedichten en korte verhalen voor de schoolkrant. Tot zijn verbazing bleef hij zitten in de vijfde klas, ofschoon klasgenoten met een identiek rapport overgingen naar de eindexamenklas en hij met een eindspurt in de laatste maanden alle onvoldoendes had opgehaald. Achteraf hoorde hij dat deze beslissing na overleg tussen zijn ouders en de school was genomen. Wanhopig trok Erik zich terug in de bossen en besloot daar in een greppel dat hij niet naar de feestelijke diploma-uitreiking zou gaan. In die jaren was hij in de ban van W.F. Hermans en L.F. Céline.
Hij wist niet wat hij moest gaan studeren en koos uiteindelijk voor de geneeskunde, omdat hij schrijver wilde worden en Tsjechov en Céline ook arts waren geweest. Wel had hij enige aarzeling, omdat hij ‘Dag Dokter!’ van Herman met instemming had gelezen.
Hij werd echter uitgeloot. Dankzij zijn hardloopprestaties kreeg hij een studiebeurs aan New Mexico Junior College, onder coach Larry Heidebrecht, de latere manager van Ben Johnson, de gedrogeerde Olympisch Kampioen 100m van Seoul 1988. In Juárez, vlak over de grens bij El Paso, ontmoette hij zijn eerste vriendin Magdalena Salcido, die hem tijdens de kerstvakantie meenam naar een klooster op een beboste berg ergens in de provincie Chihuahua, waar haar tante zwakzinnigen verpleegde.
Bij terugkeer in Nederland hoorde hij dat hij geneeskunde kon gaan studeren in Leiden. De studie ging moeizaam, omdat hij meer met literatuur bezig was en de zorg op zich had genomen van een meisje uit Aruba dat met haar dochtertje uit huis was gezet in Utrecht. Het contrast met de door corpsleden beheerste collegezaal was zo groot, dat studeren pijn deed. Om Hermans’ essays over Wittgenstein beter te begrijpen ging hij naast geneeskunde filosofie studeren.
Na zijn artsexamen waren er geen opleidingsplaatsen tot medisch specialist en verhuisde hij naar Oxford om te promoveren in de filosofie.
Door het schrijven aan een roman liep zijn proefschrift vertraging op en raakte hij zijn vaste aanstelling aan de universiteit kwijt. Hij hield zich in leven met het schrijven van recensies voor de krant, omdat zijn inkomen opging aan het aflossen van zijn studieschuld; hij had het collegegeld van Oxford zelf betaald.
Omdat zijn ‘running days’ voorbij waren, kon hij moeilijk in slaap komen, en werd hij ‘s nachts vaak gillend wakker, wat hij bestreed met drank. Jarenlang werkte hij moeizaam aan een autobiografische roman, die hij eigenlijk niet wilde schrijven, maar blijkbaar toch moest voltooien. Hij voelde zich in een paradox gevangen. Het schuldbesef dat hij daarmee uiteindelijk toch aandacht voor zichzelf zou vragen met het verhaal van zijn broer was niet verdwenen. Hij hoopte maar dat hij daarmee een monument voor zijn broer zou oprichten.
Achteraf schaamde hij zich voor de vertoning. Een presentatie op vrijdag de dertiende, zijn emotionele toespraak, zijn hooggespannen verwachtingen… Het boek verdween als een schip in de mist, af en toe klonk een scheepshoorn in de verte, steeds zwakker. Was het te boek te rauw om reclame voor te maken? Het was inderdaad geen ‘lekker leesboek’, maar dat waren de boeken van Hermans en Céline toch ook niet?
Wat de katharsis van zijn bestaan had moeten zijn, werd een loden last. Hij schaamde zich voor zijn boek, werd mensenschuw en kreeg nauwelijks nog een letter op papier. Brieven van lezers die hem hadden opgespoord liet hij onbeantwoord. In de zomer na het verschijnen van zijn boek reisde hij naar Zwitserland om in het ravijn zijn broer achterna te springen, maar hij had de moed niet en na uren staren strompelde hij terug naar de kabelbaan die ze 37 jaar geleden niet konden betalen. Twee kwartjes, dan had hij nog geleefd…
Onlangs is bij een antiquariaat zijn bibliotheek in kavels geveild. Zijn woning staat te koop, zo bleek op internet. Toen ik ging kijken staarde door het raam van de woonkamer naast de open haard de bodem van een lege doos mij verweesd aan. Ik was blij voor hem dat zijn mislukte leven voorbij was. Vanachter het huis kwam opeens een magere, jonge hond die kwispelstaartend tegen mij opsprong.