in memoriam
Jan van Mersbergen
Hoe kan ik over mijn eigen dood schrijven als mijn ouders nog leven?
Wat ik wel kan doen is mijn moeder opbellen. Ik wil haar iets vragen. Ze zitten net te eten. Wat ik dan kan doen, terugbellen.
‘Ja met mij, we hebben het op. Wat zei je net nou allemaal over toen jullie geboren werden, wat wil je weten? Nou, ik heb het boek er maar even bij gepakt, het is al even geleden, en wat ik nog wel weet is dat we op een gegeven moment naar het ziekenhuis moesten en dat ze daar toen zagen dat het er twee waren. Ik kon gelijk blijven en later ben ik zo’n dubbele kinderwagen gaan halen. In het donker.
Ik zeg nog altijd jullie, altijd gedaan. Dat krijg je als je met z’n tweeën bent. In die tijd was het nog zo dat je dan allebei dezelfde kleren aan had, maar dat hebben wij nooit zo gedaan. Ik weet nog dat jij een paar vlekjes bovenop je voet had, de linker of de rechter, dat weet ik niet meer, maar daaraan konden ze jou herkennen. Dan trokken ze de voeten onder de dekens vandaan en dan keken ze daar naar.
Het was in het ziekenhuis dus er waren de hele tijd mensen bij, verloskundige, verpleegsters, artsen, heel druk was het, en op een gegeven moment hadden ze jou en je broer allebei in een doek gewikkeld en zo naast me op bed gelegd of zo in mijn armen, ieder aan een kant, en toen gingen ze al die mensen weg en waren we even alleen, met pa ook er bij, en dat vergeet ik nooit meer. Wat heb ik zitten janken.
Het was wel lekker weer geloof ik dat jaar. Het kan ook heel koud zijn in april. Ik weet nog een Koninginnedag dat er een versierde fietsenoptocht was en dat ik de winterjassen van de kapstok moest halen en dat jullie daar stonden, in de
kou, maar dat was veel later. Toen jullie klein waren stonden die huizen aan de overkant er nog niet en vanuit jullie kamer keken we zo het weiland over naar de bomen van dat aangelegde bos.
Jullie huilden nooit en sliepen goed, daar hadden we geluk mee want dat kan ook anders zijn, daar weet jij alles van. Wij hadden twee van die bedjes, een tegen de muur en de ander bij de radiator, en daar tussenin een commode die we bijna niet gebruikt hebben en later naar ome Jaap is gegaan of naar Joost, dat kan ook. Pa had de kamer behangen, van die groene ronde figuren die in elkaar overliepen. Dat onthou je dan hè.
Op foto’s kunnen wij ook amper zien wie wie is. We hebben er nooit jullie namen bij geschreven en dus is het nou gokken of kijken naar de kleertjes. Jij had altijd een rood shirt met die clown erop en jouw broer een geel. Of andersom. Toen jullie baby’s waren is het helemaal niet te zeggen, dan zit pa daar op de bank met jullie allebei, met dat lange haar, en dan weten we het echt niet. Maakt het iets uit?
Je hebt me wel eens gezegd dat jullie later zo vaak ruzie hadden, of eigenlijk iedere dag, omdat jullie je wilden onderscheiden van mekaar. Ik weet niet of dat zo is, misschien wel, bij ons thuis hadden we dat niet en op school hadden jullie het ook niet geloof ik, maar later misschien wel. Dat je iets wilt laten zien, iets wat de ander niet kan of niet laat zien, zoiets. Dan is dat schrijven van jou misschien ook wel zoiets.
Jouw broer moest drie weken in de couveuse, dat heb ik wel eens verteld, en ik kon jou mee naar huis nemen en die eerste drie weken gingen we iedere dag naar het ziekenhuis om te kijken, dan konden we meerijden of pa ging op de fiets en dan bleven wij thuis en jij lag de hele dag te slapen. Toen we voor het eerst naar buien gingen, vlak voor of na de Koninginnedag, toen was het mooi weer, echt lente.
In de badkamer hadden we een badje met zo’n ding aan de zijkant waar je de zeep op kon leggen, met van die ribbeltjes. Het stond op de vloer bij het putje en we hadden geen douchegordijn en eerst deed ik jou daar alleen in bad en later met z’n tweeën en toen jullie zelf konden zitten werd het nat tot achter de wasmachine aan toe. Net als toen met die poedersuiker en kerst en dat jullie zeiden dat het sneeuwde.’
Tot snel en de groeten aan pa.