in memoriam
Maarten Doorman (1957-2011)
Maarten Doorman stak minstens even veel energie in het stileren van zijn reputatie als in het schrijven dat hem die reputatie had moeten brengen. Had hij het moment van zijn dood beter ingeschat, dan zou hij zelfs zijn eigen in memoriam hebben geschreven of daar in elk geval zoveel mogelijk de hand in willen hebben gehad. Maar zo zit het leven niet in elkaar. En al helemaal niet de dood.
De schrijver, dichter, criticus en filosoof leek door zijn veelzijdige activiteit behoorlijk ijverig, maar in feite was hij lui. Waar bleef het al jaren beloofde ‘boekje’ over Rousseau, de bundel korte verhalen die hij ‘ooit nog’ wilde schrijven? Wanneer verscheen eindelijk de volgende poëziebundel van de man die regels dichtte als ‘alles moet nu en veel’? Hij kon schrijven, maar waarom deed hij het zo weinig? Aan de zorg voor zijn vijf kinderen lag het niet volgens zijn vrouw.
Een gespleten man was hij ook. Niet voor niets introduceerde de eveneens reeds gestorven Michaël Zeeman hem in zijn tv-programma altijd wat plagerig als de ‘denker en dichter’. Zelf beriep hij zich bij die gespletenheid op zijn sterrenbeeld: Tweelingen. Hij pleitte tegen literatuur die filosofie pretendeerde te zijn en tegen filosofie die de literaire suggestie hoger aansloeg dan de analyse en het argument. Filosofie, zo beweerde hij, moest de wereld verhelderen, de kunst diende haar te compliceren. Ondertussen waren zijn filosofische boeken in de eerste plaats a good read en zagen critici tot zijn ergernis in zijn poëzie een bepaalde, overigens niet nader omschreven ‘filosofische’ houding in plaats van aandacht te besteden aan het visuele en de beeldende kunst in die gedichten.
Net als alle andere schrijvers voelde Maarten Doorman zich miskend, al wist hij dit goed verborgen te houden. En hoewel hij bevlogen kon spreken bij de talloze lezingen en openbare discussies waaraan hij deelnam, en vrolijk gezelschap was bij diners en op feesten, was hij uiteindelijk een sombere man. Iemand die op 21 juni, juist wanneer de zomer begon, hoofdschuddend vaststelde dat de dagen alweer korter werden. De hoop, zo citeerde hij soms zijn jeugdheld Schopenhauer, ‘is de verwisseling van het verlangen naar iets met de waarschijnlijkheid dat het zich ook voltrekt’.
Toch getuigt zijn werk van optimisme. In het enthousiasme waarmee hij over literatuur en de andere kunsten schreef en ze verdedigde tegen het cynisme en het populisme. In de liefde die uit zijn kritieken spreekt en in zijn strijd tegen wat hij noemde: de bureaucratie van de geest, tegen de vervreemding van de humaniora, die zich van de maatschappij en het publiek hadden afgekeerd en zich hadden teruggetrokken in een wetenschappelijke discours dat niemand meer interesseerde. Zelf zei hij dat het hem uiteindelijk in zijn werk alleen maar ging ‘om een paar goeie zinnen’ die hij geschreven had. Nu hij het zelf niet meer kan, kiezen wij er vijf uit, vier laatste zinnen en een toegift.
1. Het korte dierenverhaal Dingeman de labrador uit Elk beest zijn vet gaat over een gesprek in een vliegtuig dat neerstort, nadat er een ooievaar in de motor is gevlogen. Het besluit kort en krachtig: ‘Toen waren ze er.’
2. Bij een stilleven van Willem Claesz Heda uit de bundel De daken op luiden de slotregels: ‘… voor de dorstige passant / is die groene glans van glas / toch te doorzichtig / om in ten onder te gaan en te verdrinken. // Tenzij je leven je lief is / en bij je vandaan.’
3. Een beschouwing over Gulliver’s Travels uit Doormans meest geliefde boek, de essaybundel Paralipomena, eindigt met: ‘Thuisgekomen koopt Gulliver twee jonge hengsten die hem “redelijk goed begrijpen”, maar het duurt nog jaren voor hij weer mensen in zijn omgeving verdraagt en met zijn eigen vrouw aan één tafel kan eten. Een lange tafel, en beiden tegenover elkaar, aan het korte eind.’
4. Slotzin van een column vol vragen over dierenleed: ‘Monotone vragen die hun vraagteken kwijt zijn en door het duister zwemmen tot een antwoord ze ooit vindt en onschadelijk maakt.’
5. En tenslotte een zin uit een stuk over Lou Reed: ‘Van meet af aan was er dus literatuur, was er de poëzie, die op Transformer zo overrompelend op blijft lopen met achterdocht, vanaf de eerste, van Andy Warhol cadeau gekregen regel van het openingsnummer – Vicious, you hit me with a flower – via de valse parodieën op het hippe leven in New York tot en met de allerlaatste hypocriet sentimentele woorden van het op koddige tubastoten nerveus voortstuwende olifantstapsgewijze slotnummer “Goodnight Ladies”: it’s a lonely Saturday night!’
Voor zijn naasten mag het nu een eenzame zaterdagavond zijn, maar laten we ondertussen niet vergeten dat het graf, zoals Lichtenberg schreef, nog altijd het beste bolwerk is tegen de stormen van het lot. Bovendien draagt een vroege dood meer bij aan de reputatie van een schrijver dan een goed boek.