in memoriam
Marion Bloem
I.M.
Als ze me vragen om een samenvatting te geven van mijn zojuist geschreven roman sta ik met een mond vol tanden. Vooraf kan ik het allemaal goed vertellen. Ik weet waarom ik het boek ga schrijven, wat de verhaallijn wordt, wie de hoofdpersonen zijn en wat hun drijft. Maar nadat het manuscript afgeleverd is bij de uitgever begin ik te stotteren zodra een van mijn vriendinnen vraagt: ‘Waar gaat het over?’
Ik noem de zijlijnen, laat de hoofdlijn liggen, ik vergeet belangrijke personages, en ik wijd uit over een detail dat er niet toe doet. Ik besef dat ik sta te stuntelen en dat zij er niets van snapt, maar ben niet in staat om het verhaal coherent te vertellen.
Wanneer het boek naderhand besproken wordt door een recensent, ben ik of de bespreking nu positief of negatief is, teleurgesteld dat er zo weinig van mijn gelaagdheid en mijn bedoeling is opgepikt. Ik ben ervan overtuigd dat het boek niet goed gelezen is en ik kan de journalist op vele onjuistheden betrappen. Elke beschrijving van de roman doet mijn boek tekort, en niet op de laatste plaats de flaptekst op het omslag die ik nota bene zelf heb goedgekeurd.
Dus hoe zou iemand die mij als vriendin of als zus of broer gekend heeft zo’n ingewikkeld gesloten schijnbaar open boek als ikzelf ben na mijn dood kunnen bespreken zonder mij als mens tekort te doen?
Zou mijn enige zoon veel meer over mij kunnen vertellen dan wat er op mijn website over mij te lezen is? Hij is er zelfs nooit bij als ik de dagen met zijn kinderen doorbreng, dus over mijn grootmoederschap zal hij wellicht alleen kunnen zeggen dat het hem verlichting brengt eindelijk weer eens te kunnen uitslapen wanneer ze bij mij logeren. Van zijn jeugd zal hij zich misschien alleen herinneren waar ik hem in zijn vrijheid belemmerde en waar hij zich in zijn groei naar volwassenheid teveel bekeken heeft gevoeld. Waarschijnlijk kan hij zich nog herinneren dat mijn sinterklaasgedichten te lang waren, maar de inhoud ging het ene oor in en het andere uit, omdat er op zo’n avond zoveel gebeurt. De sint-
rijmpjes verdwijnen nog altijd, ook nu hij zelf vader is en op zijn beurt bijzondere sintgedichten voor zijn kinderen schrijft, zonder aarzeling met het cadeaupapier in de prullenmand. Mijn zoon zou zijn informatie moeten baseren op de honderden fotoalbums met daarin de duizenden foto’s die mijn echtgenoot heeft genomen, en dat geeft een zeer subjectief beeld van mijn reizen. Alleen onze gezamenlijke reizen zijn fotografisch vastgelegd, en vanzelfsprekend alleen op momenten dat mijn man er de tijd voor had. De tientallen reizen die ik in mijn eentje heb gemaakt, de maanden die ik als writer in residence in diverse Europese steden of de Verenigde Staten heb doorgebracht zijn nooit middels foto’s gekoesterd en ikzelf ben van die periodes ook meer dan de helft vergeten. En wat ik me eventueel nog wel herinneren kan zal ik nooit aan iemand durven prijsgeven.
Ook mijn echtgenoot zal met een totaal onvolledig i.m. aan komen zetten. Hij kent mij als lieve zachtaardige vrouw wanneer hij zich zorgen maakt of ziek is, en hij kent mij als bitch wanneer hij in gezonde toestand niet doet wat ik zeg. Hij zal ons samenzijn romantisch beschrijven, maar het zal zijn eenzijdige gekleurde visie zijn, en een neerslag van zijn persoonlijke beleving, niet van de mijne, hoezeer wij elkaar ook als zielsverwanten ervaren. Weet hij hoe ik ben als ik met mijn vriendin door het bos loop en we samen schaterlachen omdat ik haar verklap wat voor stommiteiten ik nu weer heb uitgehaald? Kent hij mij zoals ik met een vriend praat over mijn ondraaglijke jaloezie naar aanleiding van de one night stand die hij pas aan mij bekend heeft toen ik er al een stevige geslachtsziekte door opgelopen had? Kent hij mij zoals ik mij overgeef aan de minnaars van wie hij het bestaan niet kent en die hij ook nooit van zijn leven zal ontmoeten? Kent hij de dromen die ik hem niet vertel? Kent hij de fantasieën die ik mezelf nauwelijks durf te bekennen? Heeft hij enig benul hoezeer mijn jeugd, die hem onbekend is, mijn denken en handelen heeft bepaald? Weet hij op wat voor willekeur mijn belangrijke levenskeuzes berustten? Kent hij de diepte van mijn depressies? Kent hij de hoogte van mijn euforie?
Als mijn vader nog zou leven, zou die lieve man, over wie ze zeggen dat ik op hem lijk, waarschijnlijk volstaan met twee of drie zinnen. Misschien zou hij alleen zeggen: ‘Marion was mijn dochter, en ze is te vroeg heengegaan.’ Want een vader hoort niet langer te leven dan zijn dochter, en daarom is hij eerder gestorven dan zijn kinderen.
Mijn moeder zou van verdriet niet kunnen spreken. Maar mocht zij daartoe wel in staat zijn en haar verhaaltje houden, dan zou het misschien meer over haarzelf gaan dan over mij, want een moeder kent haar kind de eerste vier jaren goed, zolang het thuis is en nog niet naar een crèche of school gaat. Daarna moet ze gissen naar wat er in haar kind omgaat. Zelfs als het kind doet of het haar
iets over zichzelf vertelt, kan ze er geen touw aan vastknopen omdat een moeder haar kind nooit kan zien zoals het is, maar het altijd zal zien als haar kind.
Kennissen, collega’s, uitgevers, Facebookvrienden, LinkedIncontacten, genegeerde Hyves-vrienden zullen hun schaarse echte gesprekken met mij kunnen voordragen als een voorbeeld van de wijze waarop ze met mij omgingen en verzwijgen dat het tevens het enige is dat ze met me hebben meegemaakt.
Geheime aanbidders zullen zwijgen. Vijanden houden gepast hun mond. In een of andere krant zal een gefrustreerde columnist eindelijk wraak durven nemen omdat hij nooit de waardering kreeg als schrijver die ik in zijn ogen onterecht wel kreeg, maar die sneer zal hij verpakken in zogenaamd respectvol eerbetoon.
En wat zou ik willen dat ze zeiden? Wat is er zo belangrijk dat nog gezegd moet worden als het tijdens mijn leven niet al gebleken is zonder er een woord aan vuil te maken?
Mijn kleinkinderen zullen voor de microfoon geroepen worden omdat het hen gevraagd is. ‘Dat zou oma zo leuk gevonden hebben,’ zal de zin zijn waarmee ze onder druk worden gezet om iets creatiefs naast de gesloten kist ten gehore te brengen. Waarschijnlijk komen ze met een cliché dat ze in een of andere jeugdserie hebben opgepikt. Zelf zei ik bij mijn eerste biecht dat ik van de suikerpot had gesnoept, omdat dit als voorbeeld werd genoemd door onze kapelaan. In werkelijkheid had ik de suikerpot nog nooit aangeraakt en zou mijn moeder het bovendien nooit erg hebben gevonden als ik aan de suiker had gezeten. ‘Oma was heel lief want we kregen altijd veel cadeautjes,’ kan ik een van de vier horen zeggen. En de oudste zou zich afvragen of het de bedoeling was dat hij eerlijk zei: ‘Ze kon altijd zo overdreven schrikken.’ Want hij is oud genoeg om te beseffen dat je sommige onaardige dingen over een dode niet zegt.
Misschien zullen er mensen zijn die, zoals ze ook tijdens mijn leven al doen, fragmenten uit mijn boeken gaan gebruiken om daarmee te schetsen wie ik was. Maar ik ken mijn boeken beter dan ik mijn beste vrienden en echtgenoot ken. Ik weet daarom dat je op basis van wat je uit mijn boeken citeert, tien of zelfs twintig verschillende personages zou kunnen schetsen, afhankelijk van waar je eigen voorkeur naar uitgaat.
En weet ikzelf eigenlijk wel wie ik ben? Ik kan zeggen wat ik gedaan heb, dat is gemakkelijker, maar ik vergeet snel wat ik gedaan heb. Ik moet op mijn website kijken hoeveel en welke titels ik geproduceerd heb, en de titels die er niet op vermeld staan verdwijnen geleidelijk uit mijn geheugen. Zwemdiploma’s, sport-certificaten, HBS-diploma, doctoraalpapiertje, nominaties, awards en prijzen van filmfestivals, niets heb ik bewaard, want ik wist niet dat je zoiets zou moeten
of kunnen doen. Wel heb ik jarenlang brieven en kaarten van vrienden bewaard, en ook recensies. Zelfs de interviews waarin onzin stond heb ik in mappen gestopt en in overvolle kasten weggestouwd. Alles wat in plakboeken en in overvolle open lades gepropt in mijn werkkamer onder het stof ligt, heeft weinig te maken met wie ik ben.
Hoe langer ik leef, des te moeilijker het voor me is om iemand te vertellen wie ik ben.
‘Vertel eens iets over jezelf,’ is een zin die me tot wanhoop kan brengen.
Ik ben nog altijd dat meisje van vier op de kleuterschool dat het plakselpotje leegvrat, het meisje van negen dat bang was voor de golven van de zee, het meisje van twaalf dat niet begreep waarom de handdoek waarmee ze zichzelf moest afdrogen eerst op het zand werd neergelegd om erop te gaan liggen. Maar ik ben ook die vrouw van twintig die haar baby uit het ziekenhuis mee naar huis nam omdat ze de behandelende artsen niet vertrouwde, en de vrouw die zo nodig in haar eentje op reis moest om zichzelf beter te leren kennen en man en zoon droevig thuis achterliet, en net zo goed de leeuwin die haar man en zoon en kleinkinderen tot op het bot zou beschermen en verdedigen.
Ben je wie je bent om wat je gedaan hebt of ben je wie je bent om wat je hebt nagelaten? En als ik ben wie ik ben om wat ik heb geproduceerd en gepresteerd en om wat ik na een lange strijd heb overwonnen, net zo goed als om wat ik niet heb willen doen, om waar ik voor ben weg gelopen, en om wie ik probeerde niet te zijn, had ik langer moeten leven om daartoe afstand te kunnen nemen en van een afstandje te kijken naar de mens die ik was.
Zoals ik niet in staat ben de zojuist geschreven roman te beschrijven aan mijn beste vriendin, zo ben ik evenmin in staat om terug te kijken op het door mij geleefde leven.
Zicht op de hoofdlijn heb ik niet en er zijn teveel zijlijnen. De broodnodige afstand tot mijn eigen leven en mijn eigen identiteit die nodig is om over jezelf te schrijven heb ik niet. De behoefte om een afgerond beeld van mezelf te schetsen ontbreekt. Ik schrijf liever over de beloftes die ik mezelf zou willen doen ten aanzien van de jaren die nog komen.
Dus laat mij duidelijk zijn: het is niet alleen vreselijk om een ander mijn in memoriam te horen voorlezen, het is ook verschrikkelijk om het zelf te doen, en het is weerzinwekkend om die zelf te moeten schrijven.