in memoriam
Matthijs van Boxsel (1957 – ∞)
De domheid manifesteert zich op elk gebied, bij ieder mens, te allen tijde. Elk onderzoek naar de domheid krijgt zodoende als vanzelf iets encyclopedisch. Matthijs van Boxsel heeft er zijn levenswerk van gemaakt alle facetten van de domheid in kaart te brengen.
De morosoof Matthijs van Boxsel (1957) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde, maar besloot na kennismaking met het werk van Robert Musil over te stappen naar literatuurwetenschap. In 1983 studeerde hij cum laude af op de domheid, aangezien ‘domheid nu eenmaal jouw sterkste kant is’, aldus zijn docent. Hij besloot in het vervolg alleen nog over domheid en Musil te schrijven. Het literaire tijdschrift Raster publiceerde vanaf 1985 zijn essays over Musil. In 1986 verscheen bij de Riba-pers het eerste deel van De Encyclopedie van de Domheid, dat tot zijn schrik stormachtig werd onthaald. In 1987 verschenen een vertaling van Musils redevoering Über die Dummheit en een derde deel, Gustave Flaubert en de methodische domheid. Geïnspireerd door Erasmus formuleerde Van Boxsel hierin het aforisme dat inmiddels zijn weg heeft gevonden naar kalenders, agenda’s en cabaretiers: ‘Geen mens is intelligent genoeg om zijn eigen domheid te begrijpen.’ Je kunt niet buiten het kasteel van de kennis treden om vast te stellen dat het in de lucht zweeft, zonder gek te worden. De domheid van de wijsheid is alleen toegankelijk via paradoxen, sofismen, en grappen.
Van Boxsel meende dat het essay bij uitstek gewaagd was aan de onvoorspelbaarheid van de domheid. Onder essayisme verstond hij overigens iets anders dan pedagogisch proza of edeljournalistiek. Hij zag het als een experiment dat begint waar wetenschap en journalistiek noodgedwongen halt houden.
Het vierde deel had moeten handelen over De Topografie van de Domheid, waarin alle steden en provincies zouden zijn verzameld die spreekwoordelijk bekend staan als dom. Toen stelde hij zich de naïeve vraag waarom uitgerekend die steden de dupe waren. Omdat hij niet tevreden was met de antwoorden uit de handboeken, ontwikkelde hij een wereldomspannende theorie. Centraal
stond de definitie van de domheid als een blinde neiging tot zelfdestructie die de mens heeft gedwongen zijn intelligentie te ontwikkelen. Alle strategieën om de domheid te beheersen, vormen bij elkaar onze cultuur. Maar intelligentie biedt nog geen garantie voor zelfbehoud, integendeel; intelligentie kan domheid zelfs kracht bijzetten. De enige uitweg is het permanent verzinnen van nieuwe strategieën om de domheid het hoofd te bieden. Domheid is zo bezien de motor van onze beschaving.
Iedereen moet op de een of andere manier in het reine komen met de idiotie van het bestaan. De meesten nemen hun toevlucht tot religie, voetbal, praten met de poes. Van Boxsel ontwikkelde een literaire eenmanstheorie die moest leiden tot een originele invalshoek op schijnbaar vanzelfsprekende zaken. Hij nam een voorbeeld aan de encyclopedisten van Tlön. Het ging hem niet om een logische of filosofische waarheid, maar om een paralogische waarheid die in het beste geval via de speelse vorm een tegenbeeld geeft van de gesmade domheid.
Met behulp van een assenkruis, een semiotisch kwadrant en de patafysische spiraal vond hij in 1990 de sleutel tot het wereldraadsel. Hij had zijn theorie op een A4-tje samengevat, en de volgende twee jaar waren de meest productieve van zijn leven. In 1992 bereikte hij zijn domheidspunt: toen hij terugging naar het oerplan begreep hij er niets meer van. Dezelfde intelligentie die hem zo ver had gebracht, keerde zich tegen hem, met paroxysmale boezemfibrillaties tot gevolg. Op de hometrainer hervond hij na jaren zijn zelfvertrouwen. Vanaf 1995 besloot hij alleen nog over de domheid te schrijven, met Musil als kroongetuige. Aangespoord door Anthony Mertens publiceerde hij zijn essays in De Revisor. En sindsdien leefde hij van de domheid. Om zijn ideeën uit te proberen, gaf hij lezingen in het hele land voor hem wezensvreemde mensen, als managers, patentadvocaten en gynaecologen, die hij inwijdde in het errorisme. Ook verzorgde hij een Cursus Domheid aan de Rietveld Academie in Amsterdam en aan de Rijksuniversiteit Groningen. De resultaten waren overal merkbaar.
In 1999 verscheen bij uitgeverij Querido De Encyclopedie van de Domheid waarin de domheid op feestelijke wijze werd ontleed met behulp van tekenfilms, triomfpoorten, tuinarchitectuur, barokplafonds, het koningshuis en sciencefiction. In feite was dit boek geboren uit De Topografie van de Domheid. Enkele elementen zijn gebruikt voor dansvoorstellingen in Oostenrijk. Het boek werd in zestien landen vertaald, tot zijn trots en verbijstering. Volgens Van Boxsel bewees dit dat domheid een internationaal verschijnsel is. Maar zijn Zuid-Koreaanse vertaler merkte op dat ook de Lof der Zotheid van Erasmus overal is vertaald. Hij zag domheid als een typisch Nederlands exportproduct.
In 2001 verscheen Morosofie, een boek waarin Nederlandse en Vlaamse den-
kers centraal staan wier theorieën over het bestaan zo absurd zijn, dat ze van de weeromstuit een welhaast literaire kwaliteit krijgen. Is Delft Delphi? Valt de plattegrond van de piramide van Cheops terug te vinden in het stratenplan van Den Bosch? Is het abstracte denken begonnen toen de clitoris zich evolutionair van binnen naar buiten heeft verplaatst? Van Boxsel voegde ook zijn eigen waantheorie aan de verzameling toe. Het woord ‘morosofie’ werd in 2005 opgenomen in de Van Dale. In 2006 wijdde het Dr. Guislain Museum te Gent een tentoonstelling aan de ‘wijze dwazen en dwaze wijzen’.
Mede vanwege dit boek werd Van Boxsel in het jaar 132 van het patafysische tijdperk (vulgair 16 juni 2005) als eerste Nederlander benoemd tot Régent van het gerenommeerde Franse Collège de Pataphysique (Chaire de morosophie). In 2004 was onder redactie van Tvan Slobex al het nulnummer van De Centrifuge verschenen, het officiële orgaan van De Nederlandse Academie voor ‘Patafysica. De NAP herbergt schrijvers, kunstenaars, wetenschappers en andere deskundologen die zich toeleggen op het verspreiden en verzamelen van denkbeeldige oplossingen in ‘Patavia (vulgair: De Nederlanden). Eerder had Van Boxsel al gewezen op de ‘Patafysica als het enig gepaste antwoord op de domheid. Ook heeft hij in de traditie van de Oulipo onder de schuilnaam Anna Grammatica-Faunethica een boek met pornografische gedichten gepubliceerd, Sexbol (1996), waarvan er een is opgenomen in Opperlands van Hugo Brandt Corstius.
In Deskundologie of Domheid als Levenskunst (2006) werd gewezen op de overeenkomsten tussen de beginselen van de patafysici en de deskundologen van de Insektensekte. Beiden omhelzen het bestaan in zijn vergankelijkheid, tijdelijkheid en veranderlijkheid; ze celebreren de schijn, het effect en het moment. Al doende verkeert domheid in extase. De structuur en het argument van het boek volgden de patafysische spiraal (de gidouille).
Indachtig zijn adagium dat je moet falen op het hoogste niveau, ondernam hij herhaaldelijk pogingen om zijn spiraliserende theorie af te ronden. Ook dat is een definitie van domheid: beter weten, maar het toch doen. Afgezien van enkele essays in De Revisor en De Gids is de sinds 1988 aangekondigde Topografie van de Domheid nimmer voltooid, evenmin als De Theologie van de Domheid en de delen over sex, sport en handel, alsmede de Zuiderzee-Odyssee. Het lukte Van Boxsel alleen nog om het Handboek Bâtafysica af te ronden, voordat zijn hart het begaf. Vanuit de Etherniteit inspireert hij dubbelgangers zijn werk voort te zetten.