[p. 26]
in memoriam
Miek Zwamborn
Staketsel
zeg niet dat ik zwijg wanneer ik zwijg
wacht op de zwijger pluk het geluid uit de mond
tot ik stamel stamel mee grijp de hapering!
haper me los hoor mijn talloze tongen mompelen
mompel mond monster een mond
voor de kopstem van een zwijger ooit
galm ik uit over alles ooit!
vloei ik open naar een wereld waarin voorvaderen
schepen (schepselen) draaiers zijn
draaiers waarvan bloed via hamerslag
door mijn zeeblauwe aderen stuwt
langs de nachtegalen van botten
prompt slaat het roestige haar
zich om het bleke schedeldak
kom draai de zwijger naar de zon
zie hoe microscopische rijnaken
van A naar B zich een weg wijzen over dit lichaam
wie brengt de blos aan?
[p. 27]
breek dan breek laat het merg uit de mergholte
rood en geel als vaandeldragers van een middeleeuwse stoet
door de straten van dit lichaam
zwaai naar de stapeling van bot en kom
zwaai naar de keer op keer zwenkende wervels
van een slordige graat zwaai
staketsel van identieke schermutselingen
zwaai naar het sesambot teerlingbot sprongbeen
zwaai naar de buitenwaartse draai wie telt de ribben?
ik slinger rond zie hoe mijn botten verwilderen
we raken verstrikt in de bosjes! kuis het karkas
behoed mij voor beenaarde
met een laatste nek kijk ik uit over zee
en reik naar de urn die aan dek staat
om te verwaaien
als ik breek moet er wind zijn