in memoriam
Willem Jardin
Een mens moet gered worden
Hét onvergetelijke, tragische moment in het leven van de schrijver Willem Jardin (1964-2020) – en niet alleen voor hem – was de presentatie van zijn roman Parachute (2014), toen een stuntman met het eerste gesigneerde exemplaar boven de Dam uit een vliegtuig sprongen, gadegeslagen door een feestelijk gekleed publiek met glazen prosecco in de hand, aan de voeten van de schrijver op het plaveisel te pletter sloeg. De parachute ging niet open en wat een literair feest had moeten worden, werd een afschuwelijk drama. Er volgden vele interviews in kranten en op televisie. Complottheorieën over jaloezie en wraak in de literaire wereld moesten worden ontkracht. Parachute werd een groot succes. Van slechts enkele Nederlandse romans werden meer exemplaren verkocht.
Jardin studeerde geschiedenis in Utrecht, las daar als student Presser, Huizinga, Hermans, Wolkers, Bellow, Céline, schreef poëzie en verhalen, richtte het literaire tijdschrift Kristal op. Geschiedenis en letteren kwamen als vanzelf in hem samen. ‘Het universele streven van de mens iets voor te stellen, dat interesseert me,’ zei Jardin. ‘De opdracht van de schrijver is die zoektocht naar identiteit geloofwaardig weer te geven. Vooral de tragische dimensie ervan.’
In 2008 debuteerde Jardin met de roman Monografie van de mond, waarin het oude Amsterdamse abattoir aan de Veelaan op gewaagde wijze in verband wordt gebracht met een concentratiekamp. De taal die hoort bij het slachten van dieren en het prepareren van vlees wordt gedetailleerd aan de lezer voorgelegd en heeft, als je het durft die taal toe te laten, een dreigende, soms zelfs ontwrichtende werking. Hoewel de poging van de schrijver alomvattend te zijn de compositie enigszins wankel heeft gemaakt, getuigt Monografie van de mond van beschrijvingswoede op hoog niveau.
In 2011 verscheen de verhalenbundel Negen raven. In het radioprogramma De Avonden zei Jardin dat hij met deze bundel de duistere plekken in de verhoudingen tussen mensen wil beschrijven. ‘Natuurlijk is het pijnlijk om die plekken aan te raken,’ vertelde hij. ‘Maar wat wil je anders? Ik schrijf niet om te behagen.
Fictie is frictie. Mijn personages hebben allemaal last van slechte eigenschappen. In The Catcher in the Rye schrijft Salinger over een jongetje dat niet wilde dat iemand naar zijn goudvis keek, omdat hij hem van zijn eigen geld gekocht had. Een pijnlijk mooi beeld dat je, juist doordat het schrijnt, nooit vergeet. Zei Nietzsche dat ook niet? Alleen als iets pijn doet, zul je het onthouden. Literatuur moet pijn doen, dat is de conclusie.’
Weer drie jaar later verscheen dus Parachute. De roman gaat over de rebelse kunstacademiestudent Jimmy Spears en de Afrikaanse albino mr. Wau. Mr. Wau woont op de vijftiende verdieping van een armoedige flat in een buitenwijk van Chicago. De ramen van zijn woning zijn met kranten afgeplakt. Hij heeft geen vingers, kan niet lezen en schrijven. Jimmy gaat met mr. Wau naar Afrika om het dorp op te zoeken waar hij geboren is en op tienjarige leeftijd vingerloos uitgestoten werd als een door de duivel bezetene. Met grote verbeeldingskracht schrijft Jardin over wraak, vriendschap, ontheemding en religieus fanatisme.
De dramatisch verlopen presentatie van Parachute zou nog een lange nasleep hebben. Na een jaar van juridische procedures werden Jardin en zijn uitgever Lodewijk Crooymans vrijgesproken van enige betrokkenheid bij de dood van de stuntman. Toch bleven er beschuldigingen opduiken. ‘Dood en geweld zijn thema’s in mijn werk, dat is waar,’ zei Jardin. ‘Maar dat er iemand aan mijn literatuur zou sterven heb ik uiteraard nooit gewild. Het is volkomen onzin om te beweren dat het ongeluk op de Dam een door mij georganiseerde promotiestunt zou zijn. Omdat het niet waar is, trek ik me er ook niets van aan.’
Na Parachute schreef Jardin nog twee boeken. De complexe en toch speelse en humoristische roman Weerstand (2018) gaat over zelfmoord en liefde in de wereld van de beeldende kunsten. Deze wereld kende Jardin van binnenuit, hij doceerde bijna dertig jaar lang twee dagen in de week aan de Utrechtse kunstacademie. En met tevredenheid, stelde hij. ‘Ik ben altijd blij, bijna als een kind, om gewerkt te hebben voor een baas. Tas over de schouder, reizen aan het einde van de middag te midden van de forenzen. Gespeelde vermoeidheid, vriendelijke blikken. Alsof dat andere, het schrijven, een opstand is die niet geduld kan worden. Alsof je als schrijver in de ogen van het establishment een verrader bent, iemand die maar beter niet kan zeggen wat hij aan het doen is.’
Zijn laatste werk, de verhalenbundel Zwarte zon (2020), zag Jardin als een poging Rudy Kousbroeks fotosynthetische boeken voort te zetten. In de bundel staan vijf indrukwekkende foto’s die elk als uitgangspunt dienen voor een even indrukwekkend verhaal. ‘De elektriciteitspaal’, over het wonderlijke leven en sterven van Richard J. Hubbard, verdient het klassiek te worden. Jardin heeft met zijn ‘fotografische’ verhalen ongetwijfeld een bijdrage geleverd aan de her-
waardering van het korte verhaal in de Nederlandse literatuur. Dat verhalenbundels tien jaar uitgesloten zijn geweest van grote prijzen, lijkt nu een merkwaardige misstap.
Parachute is het hoogtepunt van Jardins nalatenschap. In dit boek toont hij op magistrale wijze aan hoe universeel het verlangen is zich aan iets of iemand over te geven. ‘Een mens moet gered worden. Als hij het zelf niet kan, moet een ander dat voor hem doen,’ zei Jardin in zijn laatste interview in NRC Handelsblad.
Helaas was het grote succes van Parachute niet bevorderlijk voor het schrijven. ‘Langdurige stilte en eenzaamheid zijn nodig om iets moois te maken. Na Parachute heb ik me, zoals u weet, tijdelijk op iets anders gericht.’
Dat andere was Pampus. Jardin had al jaren een droom en die droom was van het forteiland Pampus een begraafplaats met een crematorium te maken. Met de aan Parachute ontleende nationale bekendheid is Jardin een grote lobby begonnen om het eiland deze nieuwe functie te geven. En die lobby, die met tal van bekende Nederlanders tot in Den Haag gevoerd werd, had succes. Nederland heeft mede dankzij Jardin een dodeneiland van mythische allure, dat voor het Isola di San Michele in Venetië niet onderdoet.
Maandagochtend vertrok achter het Centraal Station van Amsterdam een rank, houten schip met een zwartgesluierde marmeren baar waarop het stoffelijk overschot lag van Willem Jardin. Het Pampusorkest op de eerste volgboot zette bij het bereiken van het open water Chopins treurmars in. Na een korte processie op het eiland werd onder een voormalige geschutskoepel een besloten uitvaartdienst gehouden. Jardins as is op de noordpier in een koppige wind uitgestrooid over het water.
Het is jammer dat geen van zijn werken ooit een grote prijs heeft gewonnen. In het laatste NRC-interview zei Jardin dat hij daar geen moeite mee had. ‘Geld en eer scheppen alleen maar verwarring. Dienstbaarheid aan het schrijven, dat is het mooiste wat er is.’ Een mens moet gered worden, inderdaad.