Ingrid Baal
De Engelenburcht
(fragment)
Om precies vijf minuten over negen, te laat, stond Hilde hijgend bovenop haar trappers toen ze door de poort van het hoge gietijzeren traliehek fietste, waarvan de spijlen als wapens de school van de straat scheidden. Vanaf die plek was de engelenburcht, zoals Cesar de school noemde, in zijn geheel te overzien. Je zag hoe twee eeuwen bouwen en verbouwen de school tot een architectonische hutspot hadden omgetoverd.
Telkens als het gebouw een andere bestemming kreeg, werden er – men zei steeds – ‘vernieuwende’ bouwkundige eisen gesteld. Van een kapitaal buitenhuis met vier puntige torentjes werd het in het begin van deze eeuw een opleidingsinstituut voor officieren en wapenopslagplaats. In die tijd werd de veel te grote, plompe zijvleugel met de kleine ramen aangebouwd waar nu de klaslokalen waren. Toen de militairen een beter onderkomen hadden gevonden, volgde er leegstand. Daarna kwam de hoofdstedelijke alpinistenvereniging, die in de torens de steile vlakken van de Mount Everest zag. Nadat die vertrokken was, kreeg het gebouw zijn definitieve bestemming: de Franse nonnen kochten het met landerijen en al op, nadat een bestemmingsvoorstel ‘ten behoeve van het gevangeniswezen’ door de gemeenteraad was verworpen.
Binnen de kortste keren verscheen er een kapel met glas-in-loodramen. Het gebouw werd vol bloemen gezet en aan de muren kwamen platen te hangen van de natuur en het Heilig Hart, om al degenen die zich geen voorstelling konden maken van de lieve God een handje te helpen. Atomen zijn per slot van rekening ook niet met het blote oog zichtbaar.
De geur van mannen en de ijzingwekkende kalmte van de bergbeklimmers waren teruggebracht tot een tekst in een foldertje dat elke leerling aan het begin van het schooljaar kreeg uitgedeeld, als een paragraaf in een geschiedenisboek.
Lichaamloos als het licht was de draadloper met Hilde het klaslokaal binnengeslopen. Alles wat Hilde zich verbeeldt bestaat. De ene keer helder en
scherp en de andere keer vaag en onduidelijk. Hilde’s plaats was in het midden van de rij lessenaars naast de hoge ramen aan de zuidkant van het gebouw, waardoor ze uitkeek op een grote tuin met twee terrassen. Iets lager lag het kleine kerkhof, waar de nonnen, met hun onverzettelijk geloof in een bestaan na de dood, hun gestorvenen begroeven.
Ze luisterde hoe de wereld werd ingedeeld in categorieën en hoe herziene definities tot een verschuiving van begrippen leidden. Oude problemen waarvoor halfslachtige oplossingen waren gevonden, zorgden voor zogenaamde nieuwe problemen. Het ‘kijk, dit is iets nieuws’ is een zeldzamer verschijnsel dan vaak lijkt. Maar door niemand werd dat zo gezegd. De kinderen kregen de wereld in een vereen voudigde samenstelling aangeboden. De beschrijvingen overtroffen de verklaringen, waardoor hij een nog gewetenlozer en onfatsoenlijker aanzien kreeg. De draadloper keek naar de met krijt getekende landkaart op het uitklapbare bord waarop de stand van zaken betreffende de landsgrenzen was aangegeven. Het was bijna niet meer bij te houden. De nationale identiteit, vlaggetjes, hoedjes, liedjes… Hij zag niets anders dan groeiend conservatisme. Ooit zou hij Hilde vertellen hoe hij hals over kop, met een speciale pas, Hongarije uitgerend was. Zonder afscheid te nemen van zijn moeder en zijn collega Domme August. Het moment van weggaan, zou hij haar zeggen, was zowel een ramp als een verlossing.
Iets van gelijke strekking stond in Hilde’s schrift, die voor haar overgangsexamen Nederlands een groot opstel wilde maken over de geschiedenis van een circusartiest, waarvoor het boek dat ze altijd met zich meesleepte de bron zou vormen. Vanaf het moment dat de Schotse rok het teken tot zelfwerkzaamheid had gegeven, meestal halverwege het lesuur wanneer zij aan de correctie begon, sloeg Hilde het boek op de vierde bladzijde open.
‘Nadat Kölös een half jaar werkloos had rondgelopen sloot hij een contract met circus Royal, dat voor de tweede keer een tournee door Zuid-Amerika ging maken. Voor Kölös geen avontuurlijk experiment, eerder een vluchtreis, zoals dat voor meer artiesten aan boord van het reusachtige schip gold. Sommigen zeiden dat de situatie thuis levensbedreigend zou worden.
De arme Kölös kon niet tegen de hitte, kon niet tegen de zee, en hij kon niet tegen zichzelf. Herhaaldelijk zei hij hardop: “Ik lijk wel gek.” Niets is inspannender dan beslissingen te moeten nemen als je al je oriëntatiepunten kwijt bent. Toch dwong hij zichzelf over de toekomst na te denken. Er zat
niets anders op. Hij wilde niet ergens in Argentinië of Uruguay achterblijven, zoals de kleermaker Eley uit Hamburg, die ‘s avonds allerlei flauwe grappen maakte. In het Engels, omdat hij die taal graag sprak. Hij zei bij voorbeeld: “My wife sits in a restaurant. The waiter asks her what she likes to eat. Something simple, she said. Then they brought me in.” Al bij deze laatste zin brulde de kleine kleermaker, als enige van het gezelschap, van het lachen, waarbij hij zijn hoofd met gesloten ogen van links naar rechts schudde. Kölös glimlachte. Hij onthield de mop alleen omdat Eley achter zou blijven. Als hij terug was, zou hij proberen een boek te schrijven over zijn circuservaringen, nee, over zijn hele leven. Al schrijvend zou hij zichzelf te voorschijn halen, als een steen uit diep water.
Op een middag, vlak nadat ze de haven van Buenos Aires waren uitgevaren, stak er een meedogenloze storm op die het uiterste van hem vergde. Zelfs de olifanten in het ruim van het schip waren zeeziek geworden. Breeveld de oppasser vertelde dat ook bij hen het evenwichtsorgaan in de oren zit. “Net als bij mensen. Net als bij jou, ‘s avonds op die enge draad. Als dat orgaan bepaalde prikkels krijgt, word je ziek.”
Het enige dat Kölös van olifanten wist, was dat zij, in tegenstelling tot mensen, een sterk ontwikkeld doodsbesef hebben. Als een troep onderweg de stoffelijke resten van een soortgenoot tegenkomt, blijft de kudde een tijd op die plek en raakt voorzichtig, als met rituele gebaren, de beenderen aan. Pas daarna zetten ze hun tocht voort.
‘s Avonds ging hij met een leeg en moe gevoel slapen. Hij droomde. Toen hij wakker werd, had hij honger en stelde hij tot zijn verbazing vast dat de droom, die hij zich scherp herinnerde, een precieze weergave was van wat jaren geleden in werkelijkheid was gebeurd, op een warme zomermiddag tijdens een vakantie, toen er een week lang geen voorstellingen waren.
Hij zat op een kruk met drie poten voor zijn woonwagen de krant te lezen toen Domme August, wiens echte naam Max Lindenlaub was, in een net grijs kostuum voor hem kwam staan. Onder zijn linkerarm hield hij een fles, in een bruine papieren zak. Hij maakte een kniebuiging als een kostschoolmeisje, en zei opgewekt:
“Voor u staat de koning der vrijheid. Ik zal u laten zien hoe mooi de wereld is. Wijn, Kölös?”
Zonder het antwoord af te wachten schonk de clown, die iets weghad van een hond met een spitse snuit en rechtopstaande oren, twee waterglazen tot de rand toe vol.
“Waarom niet? Als we niet optreden, drinken we.”
Kölös vouwde zorgvuldig de krant dicht. Zijn vriend ging zitten en leunde tegen de witte caravan. Op een gespeeld klagerige toon zei hij:
“Wat ben je toch saai. Jij vertelt nooit wat… Je zit altijd maar te lezen… Laat ik je mijn nieuwste grap vertellen. Een levensgrap, welteverstaan.”
Hij stak een wijsvinger in de lucht en gaf de draadloper een snelle knipoog, waardoor er een seconde vele rimpels in zijn linker gezichtshelft zichtbaar werden.
“Steeds met grote blijdschap reageren, alstublieft, met grote blijdschap. Goed. Elke keer tijdens de act met de emmer water verdwijn ik naar achter. Als ik na een minuut of wat weer terugkom vraagt Lange Leo telkens: “Waar kom je vandaan?” Mijn antwoord is steeds, terwijl ik met de emmer op en neer blijf lopen: “Dat weet ik niet.””
De twee mannen zwegen. Kölös staarde naar een plek voor zich op de grond waar rode mieren bedrijvig rondliepen.
“Met grote blijdschap… Vooruit Kölös, vertel jij nu eens wat.”
Kölös keek in de liefste bruine ogen die hij kende en zei:
“Een draadloper doet niets anders dan steeds opnieuw bewijzen dat de mogelijkheid bestaat iets totaal te beheersen.”
Domme August kreunde en zuchtte tegelijkertijd.
“Wat ben jij toch vermoeiend. Iets totaal beheersen, mijn God, waarom?”
“Goed, iets anders. Mijn ziel stel ik mij voor als een vage regenboog.”
Zijn vriend sloeg beide handen voor zijn ogen. Alsof Kölös een lesje opzei, vervolgde hij:
“Voor ik hier kwam, was ik een man van twaalf ambachten en dertien ongelukken.”
“Twaalf pogingen en dertien mogelijkheden,” corrigeerde de clown. “Nog meer, nog meer, je moet vertellen.”
“Als je vlucht, Max,” zei de draadloper, die zijn benen voor zich in het zand uitstrekte, “laat je dingen achter die je mee had willen nemen. Is dat niet zo? Dingen die bij je horen, zoals brieven, foto’s en spullen waaraan je gehecht bent omdat je ze hebt gekregen van mensen van wie je hield. Het moment van weggaan is plotseling. Is dat niet zo? Blijf zitten, Max… Van het ene op het andere ogenblik is er geen tijd om afscheid te nemen, een belofte te doen. Het moment van weggaan houdt je je verdere leven bezig, of niet?”
Jammerend en theatraal riep de clown:
“Nooit, nooit had ik weg moeten gaan.”
Hij stond op, vermoeid alsof hij uren had gezeten. Hij gaf zijn vriend een klap op zijn schouder, wees in de richting van zijn knieën, en zei:
“Schrijf op in je boek dat nooit afkomt: Net zoals hoop en wanhoop is ook de vlucht een van de elf hartstochten.”
Toen liep hij weg. De clown reageerde niet toen de draadloper hem vroeg welke de andere acht waren…’
‘Hilde Wolf!’
De stem van de Schotse rok daverde door het klaslokaal. Met een schok ging Hilde rechtop zitten. Vol afkeer keek ze naar de lerares, die bij het roepen van haar naam krachtig in haar handen had geklapt.
‘Wat zit je nu weer te lezen! Geef maar hier dat boek! Kijk eens kind, ik heb zojuist jouw opstel nagekeken en het is op z”n zachtst gezegd bizar om honden, geestelijk gestoorden en minderheden op één hoop te gooien. Er zit geen lijn in, het is niet af, geen conclusie, geen slot, geen duidelijk begin, niets. Je doet maar wat. Wat bezielt jou toch altijd?’
Opnieuw werd haar duidelijk dat dit soort vragen, waarop het stilzwijgen diende te worden bewaard, als machtsmiddel werd gebruikt; maar omdat ze de Schotse rok dagelijks kon bestuderen, wist ze dat dit machtsvertoon pure noodzaak was. Zou ze het nalaten, dan dreigde onmiddellijk de toestand van overspanning. Als één man draaiden de kinderen zich om naar het stille meisje achter in de klas dat men een half jaar geleden, midden in het schooljaar, had gedwongen een psychologische test te doen om inzicht te krijgen in haar emotionele en psychische structuur. In een langwerpig, crèmekleurig mapje waren twee velletjes papier geniet. In telegramstijl stond er dat het kind een rijk combinatie- en abstraheringsvermogen had en een sterk ontwikkeld taalgevoel. Hilde is een buitenstaander, zegt alleen wat als haar iets gevraagd wordt, extreem verlegen, heeft begeleiding nodig. Het boek met de grote gekleurde afbeeldingen nam de lerares onder haar arm, nadat ze de titel, in rode en gouden letters, had gelezen.
‘Circus,’ mompelde ze. ‘Circus.’
Het opstel vol rode strepen legde de lerares op het schuin aflopende blad van Hilde’s lessenaar, waarop de zon een vierkantje van licht had gemaakt. Met nadrukkelijke zekerheid in haar stem zei ze: ‘Als jij zo doorgaat, Hilde, komt er niet veel van jou terecht.’ Profeten houden zich bij voorkeur in klaslokalen op. Het was beslist haar lange onderwijservaring en haar hoog
ontwikkelde categoriseringsdrang (de geslaagden en de mislukten, de zwakken en de sterken, de dommen en de slimmen) die ze dagelijks in praktijk bracht en die haar de dingen zo eenvoudig deed zeggen. Hilde kneep haar ogen dicht, waardoor de hele boel er een ogenblik niet was. Hoe vaak had de draadloper niet gezegd dat veel leerinstellingen die naam niet verdienden?
Als het kind, dat net geen kind meer was, onder de boom in de tuin zat en hij haar vroeg om langzaam en precies haar gedachten en toekomstdromen onder woorden te brengen, waarbij hij haar eveneens vroeg om het pingpongspel tussen haar gevoel en de feiten – om dat woord eens eenvoudig te gebruiken – onder geen enkele omstandigheid uit het oog te verliezen, antwoordde Hilde, die steeds doelgerichter begon te denken: ‘Misschien word ik dokter, psychiater, of neuroloog, net als mijn vader. Misschien schrijver. Of ik maak eerst een lange reis, net als jij.’
‘En jij, draadloper?’ vroeg Hilde hem een keer. ‘Wat zijn jouw dromen?’
Toen het stil bleef en Hilde op antwoord aandrong, zei hij: ‘Wat moet ik je zeggen? Dat de wereld aan een somber stemmende doodsdrift leidt, dat steeds meer waardevoorstellingen verloren gaan en dat mensen, in tegenstelling tot dieren, niet over een eigen grondwet beschikken? Ik ben niet de juiste persoon, Hilde, om jou optimistische perspectieven te bieden. Blijf kritisch en wees jezelf. Bekijk de dingen af en toe vanuit het afstandelijk perspectief van de giraffe, of, zo je wilt, vanuit het gezichtspunt van een draadloper.’ (pagina 30 in het boek)
Hij haastte zich om zijn geliefde Mendel Marantz te citeren. Met zijn zware accent en met de dictie van een vooroorlogse toneelacteur zei hij: ‘But what is advice? An umbrella. Take it, and forget it somewhere.’