De Redactie van het Algemeen Handelsblad, Alhier
Mijne Heeren,
Veroorloof mij de vrijheid, U zeer beleefd om plaatsing te verzoeken, van bijgaand protest tegen het onverdragelijk stukje van den heer Falkland in Uw avondblad van Zaterdag 4 dezer. Daar ik echter allen aanleg voor openbaar persoon mis en ik geen andere bedoeling heb dan mijn verontwaardiging te kennen te geven over een mijns inziens onwaardige schrijverij, gelieve U in geen geval mijn naam te publiceeren.
Ik zeg U bij voorbaat ten zeerste dank en teeken,
Hoogachtend,
6/11/05
Isadora Duncan
Eerste en laatste Contra-Falkland.
Komaan, mijnheer, U zult toch wel beter weten, U zult toch niet meenen, dat de banale en miserabele zaken, waarover U Zaterdagsavonds met zooveel zelfbehagelijkheid in het Sociaal Democratische Handelsblad schrijvert, het hoogste vertegenwoordigen, waarnaar Goden en menschen haken. Waarachtig, ik vond Uw Falklandjes soms niet zoo heel slecht en ik dacht dikwijls in gemoede: dat schrijft hij maar zoo, omdat hij dat nu res wil, omdat hij het nu eens plezierig vindt, op z’n sloffen door het huis te loopen, om over zijn bloempotten, z’n kanarie, z’n scheerder en z’n buren te philosopheeren; maar hij weet wel beter en den een of anderen dag zal hij nog wel eens uit dien praathoek schieten en iets anders en hoogers leveren. Maar nu drijft U de ‘Ik met mijn demi-saison en Zondagsche schoenen’-philosophie toch werkelijk iets te ver en in een landschap, waar zij in haar armzaligheid een wat al te gek figuur maakt.
Ik zou den heer Falkland wel eens willen vragen, wat hij eigenlijk wil. Zijn manier van redeneeren is zoo zonderling en hij zeilt zoo raar van ‘t een in ‘t andere, dat het mij onmogelijk is te ontdekken, waarover hij het eigenlijk heeft.
Is zijn bedoeling met zijn geheel overbodig betoog, dat kousen en schoenen in Holland onmisbaar zijn en tricotondergoed zeer gewenscht, aan te too-
nen, dat haar dansen niet zeer mooi is? Strijdt de heer Falkland hier niet tegen een geheel denkbeeldigen vijand, al zou men inderdaad trachten, zotte theorieën te bouwen naar aanleiding van deze kunst? Mij dunkt, er kan hier geen bijster groot gevaar dreigen en de heer Falkland schijnt mij een niet zeer edel gebruik te maken van zijn schrijverstalent, door op deze wijze een geheel bijkomstige en misschien zelfs denkbeeldige omstandigheid aan te wenden, om de zaak een bespottelijk aanzien te geven en aan zijn onnaspeurlijk betoog kracht bij te zetten. Dit lijkt mij een onwaardig speculeeren op de onmetelijke nuchterheid van zijn Hollandsch publiek.
Ik zou den heer Falkland in overweging willen geven, Miss Duncan te gaan zien en dan nog eens een Falklandje te schrijven. En dan een minder banalen en grondiger bewijstrant te volgen.
Zou hij meenen, dat men om het mooi zou komen kijken, als men den heer Falkland, of mij, naakt groen verfde en tentoonstelde? Het is mijn bedoeling niet, zijn persoon bespottelijk te maken, daar ik den heer Falkland heelemaal niet ken en het zeer wel mogelijk acht, dat hij onder dergelijke omstandigheden nog een dragelijker figuur zou maken dan ik. Ik wil alleen zijn manier van betoogen in het juiste licht stellen en Miss Duncan in bescherming nemen tegen de manier, waarop hij zijn schrijverstalent misbruikt.
Zoover ik kon oordeelen, waren de heeren Vrijdagavond in ‘t publiek verre in de minderheid en de dames het meest enthousiast. Daardoor alleen reeds vervalt de bewijskracht van ‘t vleeschkleurig tricotje, maar zou het den heer Bouwmeester eenige meerdere aantrekkelijkheid verleenen, wanneer men zijn gezicht meniede? Het wil mij voorkomen, in de meeste gevallen niet.
Dat de heer Falkland ons nette Hollandsche publiek om zijn geestdrift voor Duncan in het zonnetje zet, begrijp ik heel goed, dit is een goedaardig vermaak en kan voor het slachtoffer zeer heilzaam zijn. Maar ten slotte doen de innerlijke gesteldheid van ‘t publiek en de motieven van Kees aan de waarde van haar kunst niets toe of af en een vunze en platte uitlegging is zonder moeite aan iedre zaak te geven, dit hangt slechts van de gezindheid af waarmee men haar beschouwt. En als de heer Falkland Miss Duncan gezien zal hebben, zal ook hij het denkbaar achten, dat zij voor een oogenblik eenig licht heeft gebracht hier en daar in het duister van een zeer knappen kop.
Naar mijn begrip komt slechts dit eene in aanmerking: is Isadora Duncan, dansende, mooi. Daarop valt slechts met ‘Ja’ of ‘Neen’ te antwoorden en daartoe moet de heer Falkland beginnen met haar te gaan zien.
Men kan probeeren, aan te toonen, wat aan het mooie ontbreekt of wat een zaak leelijk maakt, maar in den grond laat zich die vraag toch met redeneeren niet beantwoorden, niet waar, mijnheer Falkland? In dit opzicht staat Isadora Duncan gelijk met een vaart, een veld en een berkeboompje. Ik weet zeker, dat ons zeer nuchtere publiek om dit laatste lachen zal, vooral wanneer ze in de waterbouwkunde, den landbouw of de houtteelt zijn, maar hier en daar zal wel iemand mij begrijpen en naar ik vertrouw ook de heer Falkland. Ik maak het hem hier zeer makkelijk om zijn nuchtere schrijfwijze tegen mij te keeren en moet mij op zijn genade alleen verlaten.
Wil nu de heer Falkland wiskunstig bewijzen, dat een berkeboompje leelijk wordt door de dankbaarheid van een dronken lap, wien het voor omvallen heeft bewaard, dan zal hij het hoogstens brengen
tot eenige min of meer kunstige Falklandjes, maar nooit langs dezen weg eenig diep inzicht openen in menschelijk of niet menschelijk mooi.
Nog iets: ik voor mij weet met volstrekte zekerheid, dat ik geen oogenblik mijn oordeel heb laten leiden door de wetenschap, dat Miss Duncan een Amerikaansche is. Integendeel, ik ben steeds zeer wantrouwend tegenover geimporteerde kunst en betreur voortdurend, dat zoo weinig goede Hollandsche stukken gespeeld worden. Des te meer te bejammeren acht ik het daarom, dat de heer Falkland zich bezig houdt met Falklandjes als dit.
In het algemeen acht ik het juister, de kunst naar zich zelf en naar de allerdiepste wetten van het menschelijk gemoed te beoordeelen en niet naar den toevalligen toestand van het Amsterdamsche publiek in 1905.
Mocht de heer Falkland dan nog tot de overtuiging komen, dat Miss Duncans kunst geen kunst is, maar kwakzalverij, dan zal hij velen een dienst doen, door dit op waardige wijze aan te toonen.
Thans heeft hij, behalve veel ander kwaad, ook dit gesticht, dat hij iemand, die niets liever wenscht dan in vrede te leven en zoomin lust heeft tot het schrijven van slechte, als talent tot het schrijven van goede stukjes, in de verzoeking heeft gebracht, aan het Handelsblad dit protest te zenden, waarvan hij met vrees en ellende de publikatie tegemoet ziet. En nog wel iemand, die hem graag mocht lijden.
Philosophos.