Jan Siebelink
23 augustus
Op donderdag 23 augustus 2007 bereikte per post mij, in de loop van de ochtend, bij een hardnekkige, druilerige regen, uw verzoek een dag te beschrijven.
Dat kan voor mij alleen die dag zijn, de 23ste augustus, de dag van mijn vaders geboorte die in mijn herinnering verbonden is met zomers weer, met mieren die langs de witte stam van de berk op het plaatsje achter het huis op en neer lopen, waar de familie, op verjaarsbezoek, een citroentje met suiker of een anisette dronk.
En voorbij dat plaatsje, achter de hoge aalbessenstruiken, blikkerde zon op de kasruiten van de kwekerij. Mijn moeder presenteerde iets hartigs, er werd gelachen, mijn vader rookte een Willem 11-sigaartje. Zijn mooie, lichtblauwe ogen waren op de aanwezige familie gericht, én naar binnen.
De 23ste augustus. Op zijn geboortedag is hij, in 1971, bij hetzelfde druilerige weer op de begraafplaats Heiderust begraven, terwijl een broeder van de gemeenschap waartoe hij behoorde, luidkeels het woord voerde en de aanwezigen met priemende vinger wees op de groeve der vertering. Nee, hij had geen enkel troostwoord ter beschikking. Er was slechts de verschrikking van het graf.
Daaraan moest ik, die dag, sinds het opstaan, die donkere, regenachtige dag denken. Later klaarde het weer op. Toen was ik in Amsterdam. Vanaf het station liep ik naar het Betty Asfalt Complex aan de Nieuwezijds Voorburgwal waar het nieuwe boek Vladiwostok! van mijn vriend Frans Thomése werd gepresenteerd. Ik trof er vele bekenden, ook mijn vrouw en onze drie volwassen kinderen, en een kleindochter. Ik dronk veel wijn, er waren mooie toespraken, en een aangenaam debat over de nieuwe roman, geleid door John Jansen van Galen, en ik vergat, of verdrong, dat mijn vader 101 jaar geleden, in 1906 was geboren en dat hij 36 jaar geleden begraven was.
Er kwam een moment dat mijn jongste dochter Janneke, ruim dertig, terugkwam van de bar met twee glazen wijn, en zei: ‘Je bent toch wel stil.’ Ik herinnerde haar aan de 23ste augustus, en zij zei: ‘Pap, na alles wat ik nu van hem weet, hoe graag had ik hem gekend. Maar hij was er niet meer toen ik werd geboren.’