[Tirade november & december 1984]
Jan Stavinoha
Verandering
Toen Alois Konicek in de vroege ochtend de stofzuiger en emmer met uitgeknepen dweil in de schoonmaakkast gezet had en de deur ervan op slot had gedaan, liep hij nog even haastig de kantoorruimtes door om te controleren of wel te zien was dat hij die ochtend van zijn schoonmaaktalent goed gebruik gemaakt had. Onderdanig stonden de stoelen achter de bureau’s. Als nieuw glommen de asbakken hem tegemoet en hongerig openden de prullebakken hun geleegde muilen. Slechts de van sigaretterook muffe geur had hij moeilijk weg kunnen krijgen. Ventileren was hier een hopeloze Sisyphus-arbeid. Na zijn vertrek zouden de kantoorruimtes in korte tijd weer vervuld worden van de geur van koffie en van een massale tabaksverbranding die het werkklimaat leefbaarder moest maken.
Voordat hij de straat opging hield hij in de gang bij de wastafel halt en probeerde hij, bij de aanblik van zijn gezicht in de spiegel, met natte vingers zijn van te weinig slaap gezwollen oogleden in hun oorspronkelijke en acceptabeler vorm te masseren. Het koude water deed hem goed, maar in zijn gezicht veranderde niet veel.
Ondanks de vroegte daverden op straat overvolle trams die de door hen opgeslokte inwoners van Praag naar hun werkplekken voerden. Zodra Alois Konicek zijn werkzaamheden in de kantoren van Mototechna beëindigd had en zich tussen de andere inwoners van zijn stad had begeven, voelde hij zich van schoonmaker geheel getransformeerd tot zijn werkelijke beroep: geluidstechnicus van het literaire theater Fermata. Met langzame passen daalde hij het brede Wenceslasplein af in de richting van de melkbar van Koruna om zijn gebruikelijke milkshake te halen. Wachtend aan de bar tot de propellor van de mixer de vruchten met melk
en ijs vermengd had, overwoog hij wat hij zou gaan doen tijdens de twee uur die hem voor de proefvoorstelling in het theater restten. De proefvoorstelling was bestemd voor de Toezichthoudende Culturele Commissie van de gemeente Praag, die moest gaan beoordelen of het literaire programma ‘De Gedaanteverwisseling’ toegankelijk en onschadelijk was voor een breder publiek.
Toen Alois Konicek bij toeval zijn gezicht in de spiegelwand van de melkbar tegenkwam, bedacht hij dat hij, als zijn gezwollen oogleden straks niet geslonken zouden zijn, voor alle zekerheid een zonnebril mee zou nemen om aan de voorstelling ook een esthetische bijdrage te leveren.
Het besef dat hij nog twee uur moest vullen bracht hem ertoe om, tegen zijn gewoonte in, zijn milkshake niet met twee grote slokken op te drinken. Diep in gedachten nipte hij met kleine slokjes van zijn drank alsof het hete thee was. Met de rug tegen het hoge plateau van de bar leunend repeteerde hij de zinnen, waarin het trefwoord besloten was, waarop hij bliksemsnel de bandrecorder aan moest zetten. Hij hoefde hiervoor niet de volledige tekst van het programma te kennen. Integendeel, dat was bijna gevaarlijk. Het luisteren naar die fascinerende woorden leidde alleen maar zijn aandacht van het juiste moment van de technische ingrepen af.
Hij zette de half lege beker naast zich op de bar en probeerde zich voor te stellen hoe de leden van de Commissie eruit zouden zien. Ze moesten het maar goedvinden. Zelfs aan de geluidseffecten was heel veel aandacht besteed. Twee weken lang had hij, samen met regisseur Westerman die ook de hoofdrol speelde, eindeloos veel platen en tapes beluisterd. Na slepende sessies hadden ze tenslotte een geluidsband samengesteld die, ook zonder teksten, iedereen kippevel zou bezorgen. Het knippen en plakken en zelfs het met een potlood de tape uit de baan van de bandrecorder schuiven zodat de opname vervormd werd had heel bijzondere resultaten opgeleverd.
Nog in gedachten tastte hij naar zijn beker. Hij greep in een leegte. De milkshake was verdwenen.
Alois Konicek keek op en zag hoe, niet ver van hem af, een oude gebogen man in een grijze jas met vettige randen en een lange stok in een hand de rest van zijn schuimend vocht in het glaasje van een oude vrouw
met dikke omslagdoek goot. Het vrouwtje stond met haar gezicht naar Alois toe. Toen ze zag dat hij naar haar keek, glimlachte ze hem met haar ingevallen mond dankbaar toe.
Alois zocht in zijn zak naar twee muntstukken, die hij die ochtend bij het schoonmaken op de grond had gevonden, en legde die bij de oude mensen op het formicablad. Zonder de behoefte te voelen om de discrete groet van de oude vrouw te beantwoorden ging hij haastig door de glazen deur naar buiten.
Een paar meter vóór hem joegen de spuitinstallaties van de wagens van de stadsreiniging de voetgangers naar de zijkant van het trottoir, zodat hij zijn tempo vertraagde. Onder het lopen dacht hij erover, dat de twee oudjes in de melkbar vroeger tot die versmade categorie van kapitalistische uitbuiters behoord moesten hebben. Anders zouden ze nu niet zo verwaarloosd door de Oude Stad gaan en met hun lange stok de gaslantaarns aansteken en uit doen.
Alois had weliswaar van zijn vader, die horlogemaker was, een voor zijn werk heilzaam gevoel voor techniek, harmonie en geduld geërfd. Maar naast deze welkome kwaliteiten was ook de last van zijn vaders verleden op hem overgegaan, een ex-kapitalistisch verleden, dat eruit bestaan had dat zijn vader in zijn horlogemakerswerkplaats een knecht in dienst had gehad. Dit bezoedelde verleden had voor de zoon de deuren van de technische school gesloten gehouden en enkel verlaten en onopgeruimde kantoren voor hem toegankelijk gemaakt.
Alois Konicek stak het schoongewassen kruispunt over en liet zijn voornemen varen om een wandeling langs de rivier te maken, waar de ochtendwind verfrissender zou zijn dan in de straten. Hij sloeg de richting van zijn woning in en nam zich voor om zich van top tot teen te wassen en een wit gestreken overhemd aan te doen, dat hij dan zou verfraaien met zijn blauw gehaakte stropdas. De das zou hij niet conservatief, dicht tegen zijn hals dichtknopen, maar losjes onder een niet vastgemaakt bovenste knoopje laten bungelen.
Toen Westerman samen met de opvallend onuitgeslapen ouvreuse van het theatertje door de zware fluwelen voorhang kwam die de consumptie-
ruimte van het eenvoudige voorstellingsgedeelte scheidde, kwam Alois Konicek vanachter zijn bandrecorder te voorschijn waar hij al een tijdje had zitten wachten. Westerman legde de teksten van het programma op een voor de gelegenheid met een wit tafelkleed bedekt tafeltje op de voorste rij. De ouvreuse stalde een aantal glazen rond een fles wijn uit.
Alois Konicek controleerde nog eens de schijnwerper op de standaard die hij door middel van een reostaat kon dempen en versterken. Vanuit de aangrenzende consumptieruimte hoorde hij flarden van gesprekken van de acteurs, die de laatste aanwijzingen voor de voorstelling uitwisselden.
Zodra Alois door de plotseling invallende stilte achter de voorhang gewaarschuwd werd dat de Commissie gearriveerd was, versterkte hij de lichtintensiteit boven de zitplaatsen. Nadat hij had gehoord hoe Westerman zijn medespelers op duidelijke en officiële toon aan de Commissieleden had voorgesteld, bleek de regisseur slechts twee personen naar de voorste rij te leiden: een kortgebouwde man in grijs pak en een in een strak zittende jurk geklede, gezette vrouw die steeds glimlachend om zich heen keek.
Bij de aanblik van het strenge grijze pak van de man schoof Alois onwillekeurig de knoop van zijn das steviger tegen zijn adamsappel aan. Westerman sprak op gedempte toon met de aangekomenen, wees hen op de papieren op het tafeltje voor hen en knikte slaafs bij elk woord dat uit hun mond kwam. Voordat de regisseur de gasten op hun plaatsen achterliet, kondigde hij met luide stem de acteurs en de technicus aan, dat de voorstelling precies over dertien minuten zou beginnen.
Alsof die zijn uitzicht belemmerde, schoof de man de fles wijn aan de kant en haalde uit zijn actetas een notitiebloc te voorschijn. De gezette vrouw nam goedgehumeurd de teksten op haar schoot. Achter de ruggen van beide toehoorders begon in de lege zitruimte de spanning voelbaar te worden.
Toen de grote wijzer van Alois’ horloge op twaalf sprong, verdonkerde hij de droefgeestig lege zaalruimte en liet na enkele minuten het licht op het podium opgaan. Als uit de grond herrezen lag daar Westerman ruggelings op de grond met armen en benen omhoog en begon na enkele seconden hulpeloos in de lucht te spartelen alsof hij probeerde op te staan.
Toen zijn bewegingen langzaam afgenomen waren, klonk vanachter de voorhang aan de zijkant de stem van de jongste actrice van het gezelschap: ‘Toen Gregor Samsa op een morgen uit onrustige dromen ontwaakte, ontdekte hij dat hij in zijn bed in een monsterachtig ongedierte was veranderd. Hij lag op zijn hardgepantserde rug en zag, als hij zijn hoofd enigszins optilde, zijn gewelfde bruine, door hoogvormigegeledingen verdeelde buik, waarop de deken, op het punt omlaag te glijden, nauwelijks houvast kon vinden. Al zijn, in vergelijking met zijn overige omvang, zielig dunne pootjes flikkerden hulpeloos voor zijn ogen.’ ‘Wat is er met mij gebeurd?’ viel Westerman in en begon weer met armen en benen te zwaaien. Nu kon Alois Konicek de knop van de bandrecorder indrukken. Uit de luidspreker vloeiden de melancholische, neuzelende klanken van een hobo die de opkomst van de actrice begeleidden die vanaf de zijkant van het podium de mededeling deed dat het hier géén droom betrof. Alois moest rekening houden met het feit dat elke acteur van tijd tot tijd zijn tempo veranderde. Daarom had hij ervoor gezorgd dat elke geluidsscène met een langzame en natuurlijke verstilling besloot, zodat hij zijn begeleiding bij een sneller of langzamer tempo van de spelers kon aanpassen.
In verband met de dubbelrollen kwamen de paar acteurs regelmatig het podium op en gingen weer af, terwijl Westerman, hoewel hij minder tekst had dan de anderen, voortdurend op het toneel aanwezig bleef. Aanvankelijk lag hij nog steeds op zijn rug, maar in de loop van de voorstelling slaagde hij erin zijn bewegingen beter te coördineren, zodat hij op zijn buik kon schuiven. Hij kroop onder de gespreide benen van zijn medespelers door en wendde soms voor alsof hij tegen de wand wou opklimmen. Zijn klimpogingen werden begeleid door de bandrecorder, die dan een onaangenaam krabbend geluid liet horen. Daar de nagels van geen van de acteurs overtuigende geluiden van klimmend ongedierte hadden kunnen voortbrengen, had Alois Konicek hiervoor de over schuurpapier krabbende nagels van de ouvreuse opgenomen. Het vioolspel, dat de zuster van de kever later ten gehore bracht, en het dichtklappen van haar vioolkist was oorspronkelijk een combinatie van een plaatopname en een metalen sigarenkist. De geluidsillustratie bij de scène waarin de meubels verplaatst werden was echter opgenomen in de flat van Westerman, die vrijgezel was en thuis geen tapijt op de vloer had.
Toen de bandrecorder het vallen van de appels die de vader naar zijn keverzoon gooide liet horen, zette Alois Konicek met gepaste beroepstrots het apparaat wat harder. Want toen ze voor deze scène echte appels voor de microfoon op de grond gegooid hadden, bleek dit te klinken alsof er met grote kleiaardappels gesmeten werd. Daarom had hij op het laatste moment de echte appels vervangen door met zand opgevulde tennisballen, wat een beter effect had.
Toen Gregor Samsa, de kever, doodgegaan was, werd hij op het toneel met stoffer en blik opgeveegd.
Tot aan de laatste woorden van de slottekst begon Konicek nu langzaam het licht van het podium weg te nemen, zodat er tenslotte een langdurig aangehouden duisternis heerste.
Van te voren was afgesproken, dat in het donker alle spelers weer zouden opkomen om het applaus in ontvangst te nemen. Maar omdat er niemand verscheen begreep Alois Konicek dat dit onderdeel in verband met het geringe aantal Commissieleden zou komen te vervallen.
Toen hij de lichten in het zaaltje weer aandeed, bleven de man en vrouw zwijgend op hun plaats zitten. De vrouw had nog steeds een opgewekte uitdrukking op haar gezicht. Haar begeleider staarde donker voor zich uit.
Alois Konicek schakelde de bandrecorder uit, trok, om onnodige verhitting te voorkomen, het snoer van de reostaat uit het stopcontact en haastte zich naar de consumptieruimte. Daar sloot hij zich bij het onderling gefluister van de spelers aan. De acteurs stonden aan de bar rond Westerman geschaard, die haastig slokken uit een klein glaasje nam en door gebaren te kennen gaf, dat hem op dat moment geen enkele vraag gesteld mocht worden.
Als eerste bracht de ouvreuse de moed op om weer door de voorhang te gaan. Ze verontschuldigde zich bij de Commissie over het ontbreken van een kopje koffie of thee en vertelde dat de keuken nog gesloten was. Zo had ze, in plaats van de rode wijn, die nog onaangeroerd stond, geen witte kunnen schenken, daar de koelkast zich ook in de keuken bevond.
Tot ieders opluchting kwam de ouvreuse weer snel terug naar de bar.
‘De Commissieleden zeggen, dat ze hiernaast begonnen zijn met het
opdienen van de lunch’, vertelde ze de verbaasde acteurs. ‘Die kameraad van de Commissie heeft bij zijn aankomst gemerkt dat zich hiernaast een slagerij met lunchroom bevindt. Tijdens de tweede helft van het programma konden ze door de muur heen horen, dat er al bestellingen gedaan worden. Ze hebben, geloof ik, zin om een hapje te eten.’
Westerman merkte kwaad op, dat de etalage van de lunchroom in de passage naast het theatertje al lang geleden opgeheven had moeten worden. Het dagmenu, met afbeeldingen van koeien en varkens, vond hij altijd al concurreren met de affiches van het theater en de foto’s van de acteurs. Maar de ouvreuse meende dat de eetgelegenheid ernaast nu goed van pas kwam, zodat ze de commissieleden tenminste iets warms kon opdienen.
Midden in de discussie over de vraag of de eetzaal van de belendende slager nu wel of niet bevorderlijk was voor het theater verscheen tussen de gordijnen van de voorhang het hoofd van het vrouwelijk deel van de Commissie dat de aanwezigen aanspoorde om ook iets te bestellen. ‘De gemeente Praag betaalt!’
De ouvreuse deed een zwart sierschort voor en maakte zich klaar om de bestellingen op te nemen.
De actrice die de rol van werkster en zuster van de kever gespeeld had, haalde een wortel en een kwart bloemkool te voorschijn, die ze voor de lunch mee van huis had genomen. Ze vond het aanbod heel vriendelijk, maar was die week op rauwkostdieet. Ook de vader en moeder van Gregor Samsa sloegen het aanbod af. Ze legden uit, dat ze die middag nog voor een opname naar de studio moesten, waar ze meededen aan een hoorspel over het uitbreken van de Revolutie. De regisseur van de radio had hen verzocht van te voren niets te eten, zodat hun stemmen op realistische wijze hol, hongerig en revolutionair zouden klinken.
De acteur die de overige personages uit het stuk gespeeld had, was in de wc verdwenen om zijn handen te wassen en gaf op het herhaald geroep of hij iets wou eten geen antwoord. Westerman bleek altijd vóór een voorstelling te eten en nooit erna, zodat Alois Konicek, hoewel hij vermoedde dat een combinatie van milkshake en varkensvlees problemen zou kunnen opleveren, twee knakworsten bestelde om de goede naam van het theater te redden.
De acteurs gingen op de rand van het podium zitten.
Westerman verzekerde de Commissieleden, dat de lunchroom in de avonduren, tijdens de officiële voorstellingen, gesloten was en dat de leden van het theater op de middagrepetities al zo aan de geluiden van de slagerij gewend waren, dat ze zich er niet meer aan stoorden. Hij vroeg de Commissie of ze er misschien voor konden zorgen dat de etalage van de slagerij verplaatst werd of dat tenminste de afbeeldingen van varkens- en runderkampioenen werden verwijderd. Maar juist op dat moment bracht de ouvreuse op een blad een dampende penssoep voor de vrouw van de Commissie en varkensknie met mierikswortel en mosterd voor haar collega.
De man in het grijze pak sneed de roze klodder door midden, zodat het vlees kon afkoelen. Toen vroeg hij wie het initiatief genomen had om dat trieste verhaal voor het toneel te bewerken.
‘O, dat was mijn idee’, zei Westerman bescheiden.
‘En kunt u mij zeggen wat u daartoe bewogen heeft?’
‘Tja…’. Westerman aarzelde even. Hij staarde naar het etensbord van de vragensteller met een uitdrukking op zijn gezicht alsof hij het betreurde dat de varkensknie enkel uit vet bestond.
‘Tja… Het verhaal fascineerde me’.
Met zijn vork maakte de man het behaarde vel van het vlees los. ‘Eerlijk gezegd, als ik nu mijn eerste indruk moet weergeven, dan moet ik u zeggen, dat jullie allemaal goed en verstaanbaar voordragen. De teksten klinken echt artistiek. Maar van het verhaal zelf werd ik niet erg vrolijk, ook al hebben jullie de zaak aardig op het toneel gezet. Als dit verhaal zou aflopen als een sprookje – die zijn ook vaak wreed, maar het goede wint het altijd van het kwade – dan zou ik er geen bezwaar tegen hebben. Maar het lot van een mens die in een kever veranderd wordt en tenslotte in de vuilnisbak verdwijnt… Nee, ik denk dat zo’n geschiedenis, ook al wordt die goed gespeeld, niet goed bij het publiek overkomt.’
Westerman legde uit, dat het hem niet zo zeer om juist dít speciale verhaal gegaan was, maar dat hij het had gekozen als meest typerende werk van een schrijver die dat jaar, als hij tenminste nog geleefd had, tachtig geworden zou zijn. Een soort herdenkingsjubileum dus.
‘Ik vond die kever best zielig’, mengde de vrouw van de Commissie zich nu in het gesprek. ‘Als ik me goed herinner, heeft hij eerst voor zijn hele familie gezorgd, maar toen zij iets voor hém moesten gaan doen, lieten ze hem als een ongewenst element gewoon kreperen. Dat gaat een mens aan het hart. Tegenwoordig gebeuren zulke dingen ook nog, hoor! Het is een soort waarschuwing, nietwaar?’
Haar collega vond dit oordeel wel begrijpelijk, maar kenschetste haar reactie als een door moederinstinct gedreven, typisch vrouwelijke interpretatie. ‘Voordat die man een kever werd, was hij toch een handelsreiziger?’ bedacht hij zich. ‘Wat verkocht hij eigenlijk?’
Westerman zei, dat in het boek niet vermeld stond wat Gregor Samsa precies verkocht. Dat werd aan de fantasie van de lezer overgelaten.
‘Waarom zo geheimzinnig? Waarom mag niemand dat weten?’ vroeg de man. ‘Als hij nou handelsreiziger was in bijvoorbeeld… Als hij nou eens een kapitalist is geweest?’
Bij het aanhoren van deze negatieve maatschappelijke bestempeling droeg Alois Konicek zijn bord met knakworsten weg naar het tafeltje bij zijn bandrecorder. De man zocht iets in zijn tas, terwijl hij als zijn mening te kennen gaf dat juist de aard van iemands beroep een grote invloed uitoefent op diens karakter, gedragspatroon en sociale omgang. Hij vergeleek de gegevens van zijn eigen papieren met die op de tafel voor hem.
‘Die schrijver van jullie zou dit jaar tachtig geworden zijn, hè?’
‘Ja, als hij nog geleefd had zou hij dit jaar zijn tachtigste verjaardag gevierd hebben’.
‘Die schrijver van jullie heeft altijd van dat soort weinig capabele figuren verzonnen. Hoofdpersonen van wie je bijna zou kunnen zeggen, dat ze zich niet maatschappelijk wíllen of kúnnen aanpassen. Ik zou bijna zeggen, hoofdpersonen met een negatieve instelling.’
Hij legde zijn papieren weg en pakte zijn bestek weer op. ‘De ouders en zuster van die man in dat verhaal zijn toch bedoeld om de werkende klasse te vertegenwoordigen, nietwaar?’
Westerman zweeg, maar de op het podium zittende acteurs knikten instemmend.
Alois Konicek spoelde de tape van de bandrecorder weer terug en
worstelde met de vraag of hij de velletjes van de knakworst, die synthetisch bleken te zijn, ook moest opeten, omdat ze hem waren aangeboden.
‘Ik heb namelijk de indruk’, zei de man en bracht het eerste stuk vlees naar zijn mond, ‘dat die kever eigenlijk het menselijk bestaan afwijst, ja in feite onze hele maatschappij negatief bekijkt. Onze maatschappij wil daarentegen het menselijk bestaan positief beschouwen. Wij proberen juist zin en betekenis aan het leven te geven, een betekenis die aan het leven lange tijd ontbroken heeft. Vindt u niet, dat u met uw programma het publiek juist het tegendeel zou moeten voorschotelen van wat die schrijver van jullie beweert?’
De acteurs begonnen onderling te fluisteren. Westerman haalde een stoel bij de tafel van de Commissie, ging zitten en trachtte haastig uit te leggen, dat de auteur van ‘De Gedaanteverwisseling’ tegenwoordig overal als schrijver van wereldformaat erkend werd en dat eigenlijk elk land met culturele achtergrond zijn tachtigste geboortedag zou moeten vieren.
‘Moment, moment, alstublieft!’ De man hield op met snijden in de varkensknie. ‘Als ik het bij het rechte eind heb, viert u dus eigenlijk zijn geboorte, niet zijn werk? Een geboorte is een geboorte van een baby! Waarom viert u zijn overlijden niet? Het overlijden van een gerijpt mens. Een mens, die iets gepresteerd heeft en zijn leven heeft afgesloten! Dat is toch beter dan te vieren dat iemand geboren is. Bij de geboorte is de mens hulpeloos en heb je er geen enkel zicht op wat hij in de maatschappij zal gaan betekenen. Geboortes worden altijd al gevierd. Lijkt het u niet logischer om een sterfdatum te herdenken?’
Westerman zweeg en keek naar het soepbord van de vrouw, dat ze vlak bij haar kin hield, zodat ze de overgebleven pens beter naar binnen kon werken. Ook toen ze haar bord op tafel terug zette, bleven zijn ogen op haar enorme boezem rusten.
‘Als de geboorte van die schrijver over de hele wereld gevierd wordt moeten wij toch ook meedoen’, meende de vrouw verzoenend. Haar collega was het echter niet met haar eens en vond dat het begrip ‘hele wereld’ tegenwoordig nogal rekbaar was.
‘Wíj proberen van onze mensen een fatsoenlijke, begaafde en eervol
werkende klasse te maken, terwijl een ander de mens afschildert als een vuile, weerzinwekkende kever’, zei hij en ging door met eten.
Toen de ouvreuse vanuit de aangrenzende lunchroom een paar glazen bier bracht, vroeg de vrouw van de Commissie aan Westerman of het niet mogelijk zou zijn om van die kever een ander dier te maken, een vlinder bijvoorbeeld. Haar opmerking verspreidde onder de aanwezigen een dodelijke stilte.
De man pakte weer zijn papieren op en zocht erin tot hij gevonden had wat hij nodig had. ‘Kijken jullie eens!’ zei hij gewichtig. ‘Karl Marx heeft toch ook geschreven? Dit jaar is het precies tachtig jaar geleden dat hij overleed. Begrijpt u waar ik naar toe wil?’
Westerman staarde nog steeds naar de boezem van het vrouwelijk lid van de Commissie. De vrouw ging opvallend rechtop zitten en merkte met begrip in haar stem op, dat het uitgebreide oeuvre van Karl Marx waarschijnlijk moeilijk te bewerken zou zijn voor een twee uur durend programma.
Plotseling hief ze haar vinger op, waarmee ze aangaf even niet in haar gedachtengang gestoord te willen worden. Na enkele minuten schoof ze haar lege bord opzij, schreef iets in het notitiebloc van haar collega en las stralend voor: ‘Ter ere van de tachtigste sterfdag van Karl Marx en de geboorte van de schrijver van De Gedaanteverwisseling presenteren wij een literair programma met de titel “De Verandering”.’ Zich naar haar collega overbuigend, fluisterde ze hem toe, dat die schrijver tenslotte nog niet op de Zwarte Lijst stond en dat de titel ‘Verandering’ een mooie symbolische inhoud had, die uitstekend paste bij de erfenis van Marx.
In plaats van te antwoorden nam de man het gezelschap eens op. Op zijn gezicht stond duidelijk te lezen, dat als de naam van die schrijver het volgend jaar wél op de Zwarte Lijst zou verschijnen, niemand hem meer zou kunnen helpen, zelfs niet door blikken te werpen op de melkzakken van zijn vrouwelijke collega.
De ouvreuse verzamelde de lege borden en de vrouw van de Commissie vertrouwde haar toe, dat de soep uitstekend was geweest, omdat de pens door voldoende koken bijna de smaak van kippevlees gekregen had. Nog nooit had ze ergens zo’n goede penssoep gegeten. Ze was blij, dat ze eindelijk wist waar ze die krijgen kon.