Jeroen Brouwers
Bellen blazen
(3.3.1981). De boekenbijlage van Vrij Nederland is vereerd met de cpnb-prijs.
Die cpnb heeft dit jaar het ‘boekenweekgeschenk’ niet laten schrijven door Gerard Reve die er aanvankelijk toe was aangezocht. De cpnb vond de door Reve te schrijven novelle te scabreus en heeft de opdracht voor het breien van een ‘boekenweekgeschenk’ vervolgens gegeven aan… Henri Knap.
In een (overigens zeer slechte, zeer mislukte) sleutelroman uit 1971, die ik dezer dagen bij De Slegte heb gekocht, komt Henri Knap voor als ‘Claude Bleek, of nauwkeuriger Karel Bleek, () het prototype van de mislukte schrijver die dit zelf niet besefte en snob was geworden.’ Hoe abominabel deze sleutelroman ook is, de karakterisering die erin van ‘Claude Bleek’ wordt gegeven is aardig genoeg en ook voldoende waarheidsgetrouw om te citeren:
‘Hij stelde zichzelf voor als Claude Bleek, met het eeuwige onberispelijk witte overhemd, het vlinderstrikje, het rose gezicht en het knijpbrilletje met het gouden montuur, waarmee hij toch niet verder kon kijken dan zijn neus lang was en dat was niet zover.’ ‘O, ik heb een rubriek in een krant, dat wil zeggen dat ik het presteer om de meest onbelangrijke dingen, de meest nietszeggende woorden toe te voegen en dat doe ik elke dag.’ ‘Toch ben ik lid van de Vereniging van Literatoren; ik schrijf ook boeken, ziet u. () Bestsellers als “Loopt U ook zo over straat”, “Glijdt u ook zo van een heuveltje” en “Wiedt u ook zo uw tuintje”.’ ‘Mijn geweten is mijn hoofdredacteur, mijn waarde. Gedichten? nee, die heb ik nooit geschreven; ik ben prozaïst, weet u.’
De cpnb lijkt er een steeds grotere eer in te stellen, het jaarlijkse ‘boekenweekgeschenk’ te laten schrijven door de grootste onbenullen die in de
marge van de literatuur voorradig zijn. Als het Marnix Gijsen niet is, dan is het Henri Knap wel!
Van zulke onbenullen hoef ik geen geschenk.
En van die cpnb, die zich meer en meer manifesteert als een organisatie die propaganda maakt voor niets anders dan smaakverpesting, zou ik, uit solidariteit met Gerard Reve, geen prijs willen.
(53.1981). In haar boek Vrouwen en literatuur schrijft Hannemieke Stamperius ‘vrouwelijke dichter’ als ze ‘dichteres’ bedoelt. ‘Het is significant dat er in het Nederlands geen woord voor bestaat’, zo tettert ze. Geen woord voor ‘vrouwelijke dichter’?
Hannemieke Stamperius is doctores (= vrouwelijke doctor) in de letteren.
Van Hans Uijtdewilligen van de uitgeverij Kwadraat kreeg ik bij wijze van cadeautje de door hem uitgegeven dichtbundel Westers door Emily Dickinson, vertaald door Elly de Waard.
Achterplattekst van deze bundel begint met de regel: ‘Emily Dickinson is een van de grootste Amerikaanse dichters’. Volgende regel: ‘Desondanks was zij gedurende haar hele leven als dichter totaal onbekend.’ Zij, de dichter.
Omtrent Elly de Waard, die ik persoonlijk ken, en van wie ik zeker weet dat zij een vrouw is, vermeldt dezelfde achterplattekst dat zij ‘rock-kritikus’ is. Zij, de ‘kritikus’. (In deze spelling bestaat het woord niet eens!)
Laatst belde Monica van Paemel mij op. In het gesprek dat wij voerden had ze het over zichzelf als over ‘een (arme) schrijver’. Zij, de schrijver.
Wat mankéért die vrouwen en welke is eventueel de feministische gedachte die hen inspireert tot deze vermannelijking van zichzelf? Of zijn zij niet ‘vrouwen’ maar ‘vrouwelijke mannen’ naar analogie van Stamperius ‘vrouwelijke dichter’?
Gaan we er weldra toe over, bij voorbeeld te zeggen: Beatrix is de vrouwelijke koning van Nederland, –
of, zoals Emily Dickinson niet eens meer een ‘vrouwelijke dichter’ maar een ‘dichter’ wordt genoemd:
Beatrix is koning van Nederland?
Citaat uit dezelfde achterplattekst van de bundel Westers:
‘De vertalingen van Elly de Waard () zijn er dan ook in de eerste plaats op uit om Dickinsons manier van schrijven als nieuwe opvatting over poëzie en als mogelijkheid om in verder te gaan aan het Nederlands toe te voegen.’
Deze achterplattekst is door Elly de Waard zelf geschreven. Het is gekakel van een vrouwelijke haan zonder kop.
In Ons Erfdeel, 24ste jaargang nummer 1, 1981, lees ik de bijdrage Vrouw – literatuur – maatschappij door de Vlaamse scribeuse (= vrouwelijke scribent) Cecile van Humbeeck. Deze Cecile van Humbeeck is licentiate (= vrouwelijke licentiaat = Vlaams dialect voor doctoranda) aan de universiteit van Gent. Zij heeft het in haar bijdrage over ‘de schrijvende vrouw’, en elders in haar bijdrage heeft ze het over ‘de vrouwelijke schrijfster’.
Fabiola is de vrouwelijke koningin van België.
Boer, wat zeg je van mijn vrouwelijke kippen?
(10.3.1981). ‘Ik stel zo ongeveer iedereen teleur’, zo luidt de kop van een interview in de VPROgids (nr. 7) met Hannes Meinkema – Hannemieke Postma – Hannemieke Stamperius.
Stelt deze Hannes of Hannemieke mij ook teleur?
Welneen. Ik ben opgehouden met watdanook nog van haar te lezen, of, als het niet anders kan, watdanook nog van haar serieus te nemen. Wie zou het binnenste van een ei helemaal oplepelen als hij na het eerste hapje al heeft geproefd dat het rot is? Ik verwacht van deze schrijfster niets meer dat mij zou kunnen verblijden, – teleurstellen kan ze mij dus ook niet meer.
Toen viel mij nummer 7 van het vrouwenblad Chrysallis in handen. ‘Dulle Griet’ ware een betere titel voor dit blad geweest.
Bij wijze van ‘Herwaardering’ staat in dit blad een fragment afgedrukt uit de roman Tom en ik (1889) door de schrijfster Johanna van Woude (1853-1904). Deze roman, aldus Hannemieke Stamperius die het fragment inleidt, ‘is alleen al een bijzonder boek, omdat het geschreven is in de eerste persoon en in de tegenwoordige tijd’: ‘de tekst wordt er heel direct en levendig door’. Deze schrijftechniek, aldus Hannemieke Stamperius, werd ‘pas door Hermans in Nooit meer slapen, 1966, weer () toegepast’.
Wat ruik ik?
Stank van een bedorven ei.
Stelt Hannemieke mij teleur?
Welneen. Ik wéét toch al dat alles wat zij schrijft malligheid is. Hannemieke is een kletsmajorette op blauwe kousjes.
Grote delen van Het land van herkomst (1933) door E. du Perron zijn geschreven in de eerste persoon en in de tegenwoordige tijd, en sommige delen van De Kapellekensbaan (1953) door Louis Paul Boon idem. Vóór Nooit meer slapen door Willem Frederik Hermans schreef Harry Mulisch alle ‘Vandagen’ in zijn Voer voor psychologen (1961) in de eerste persoon en in de tegenwoordige tijd; G.K. van het Reve begon met Brief uit Edinburg (1962, later opgenomen in Nader tot u) proza in de eerste persoon en in de tegenwoordige tijd te schrijven; en ook mijn eigen verhaal De toteltuin, voor het eerst gepubliceerd in 1964, is geschreven in de eerste persoon en in de tegenwoordige tijd.
Drie minuten grabbelen in de boekenkast, en van de bewering van Hannemieke Stamperius blijft precies zoveel over als van het proza van de romancière Johanna van Woude, dat thans evenmin voor ‘herwaardering’ in aanmerking komt als enig proza van Hannes-Hannemieke in het jaar 2073.
In Chrysallis vertegenwoordigt het fragment uit de roman Tom en ik door Johanna van Woude niets anders dan: tweeëntwintig bladzijden zinloze ruimtevullerij, die geen vrouw, geen man, geen hond, geen vlo kan lezen aangezien het onleesbaar is. Proza als een stinkei.
Alineaatje om te proeven:
‘Ik glimlach om den eenvoud, de nederigheid van mijn minnaar en herhaal met vroolijken spot: “Ja, ja, ik beloof het u, lieve, dwaze Tom.” Geen flauw besef is in mijn hart van den ernst dier belofte, geen zweem van aarzeling, geen vaag bewustzijn der verantwoordelijkheid voor het geluk van dat edele, warme mannenhart, dat aan mijne voeten is gelegd. Ik glimlach slechts, en strijk mijne krullen glad, en leg den rug mijner hand tegen mijne wangen, om er uit af te leiden of zij heel rood zijn geweest.’
Inderdaad, het enige dat aan deze kweeërige nonsens opvalt, is, dat ‘het geschreven is in de eerste persoon en in de tegenwoordige tijd’.
‘Van Woude’, zoals de schrijfster van bovenstaand fragment in het typische sergeantenjargon van Chrysallis wordt aangeduid, ‘schreef () zachtfeministisch proza’. Als dit zacht-feministisch proza is, ben ik een hardgekookt en met bloemetjes versierd paasei. Hannemieke is de Malle Babbe van de Nederlandse literatuur.
Nog even, en het zachte blad Chrysallis drukt fragmenten uit vroegere delen van de Boeketreeks af. Duidelijk is, dat het blad aan kopijnood lijdt, duidelijk is ook, dat het niets anders wil dan het hare bijdragen aan de algehele smaakverzieking van deze tijd, waarin alles naar rotte eieren begint te smaken.
Nee, niet Hannemieke stelt mij teleur.
Mij stelt teleur dat het bericht, als zou Chrysallis na nummer 6 worden opgedoekt, niet waar bleek te zijn.