Jeroen Brouwers
Literatuur en zelfmoord
Aantekeningen bij mijn lectuur V
‘Een onnatuurlijke bleekheid’
I
Sommige schrijvers die zelfmoord hebben begaan, blijken in hun werk bewust of onbewust, symbolisch of niet symbolisch, verhuld of nietverhuld, de manier te hebben beschreven waarop zij tot zelfmoord zouden overgaan.
1. Het klassieke voorbeeld is het geval Heinrich von Kleist (1777-1811): deze doodde op 21 november 1811 te Wannsee bij Berlijn eerst zijn vriendin Henriette Vogel door haar met een welgemikt pistoolschot door de borst te schieten (‘zonder de ribben te raken’, zo staat in het rapport van de lijkschouwer), – daarna schoot hij zichzelf met hetzelfde pistool door de mond.
In zijn novelle ‘Een verloving in San Domingo’, geschreven en gepubliceerd in het jaar van zijn dood, liet Von Kleist de twee hoofdpersonen op precies dezelfde manier om het leven komen. De mannelijke hoofdpersoon van deze novelle, een officier, Gustav geheten, doodt zijn verloofde Toni:
…eer de jongens wisten wat hij met het pistool () van plan was, vuurde hij het () op Toni af. Het schot had haar midden in de borst geraakt (). Ze was door het lood geheel doorboord ().
Daarna joeg Gustav zich de kogel, waarmee het andere pistool was geladen, door de hersenen. () De schedel van de arme man was geheel verbrijzeld en bevlekte, daar hij het pistool in zijn mond had gezet, deels de wanden.1.
(Aan deze dubbelzelfmoord was een speels en vrolijk etmaal vooraf
gegaan, waarin Von Kleist en zijn vriendin onder meer onbekommerde afscheidsbrieven hadden geschreven. Deze opgewektheid ‘in het aanschijn van de dood’ heeft Von Kleist acht jaar tevoren, in 1803, beschreven in zijn toneelstuk ‘Die Familie Schroffenstein’. De hoofdpersonages van deze tragedie, Agnes en Ottokar, vinden gezamenlijk de dood nadat zij op allerplezierigste wijze, onder meer met verkleedspelletjes, de tijd die hen nog restte hadden zoekgebracht.)
2. In de literatuur van Nederlandstalige schrijvers-zelfmoordenaars kunnen de geschriften van Dirk de Witte (1934-1970) als zeer overtuigend voorbeeld worden aangehaald: ik heb dit gedaan in ‘Vrij Nederland’ van 20.12.1980.
3. Ook sommige teksten van dominee François Haverschmidt, de dichter Piet Paaltjens (1835-1894), bevatten duidelijke indicaties omtrent de manier waarop hij zijn zelfmoord zou voltrekken: ik verwijs ter aanvulling van het hierna volgende naar mijn artikel ‘Bijbel en zelfmoord’ in ‘Bzzlletin’ nr. 84, maart 1981.
Op 19 januari 1894 beging Haverschmidt zelfmoord door zich op te hangen, – zelfmoord was voor hem een wijze van sterven die hij in een van zijn preken2. had omschreven als een zich blindelings () werpen in de armen van de worgengel. Haverschmidt moet zelfmoord (onbewust?) hebben geassocieerd met ‘worging’, hij stelde zich de doodsengel voor als een ‘worg’-engel en niet als bijvoorbeeld een verdrinkingsengel, of een vergiftigingsengel of een revolverengel. Hij zei in dezelfde preek: Hij, de worgengel, verstaat geen scherts. Wie hem spelend de hand reikt, die laat hij niet meer los, die sleept hij mede tegen wil en dank, om kan zijn, in het eind hem neer te storten in een eigenwillig gedolven graf. Deze preek dateert van 1885, negen jaar voordat Haverschmidt voor het laatst in de spiegel keek en daar zijn worgengel moet hebben zien staan.
Tweeënveertig jaar voor zijn dood, in 1852, reikte Haverschmidt, toen nog Piet Paaltjens, toen nog niet dominee, de worgengel, die geen scherts verstaat, al ‘spelend de hand’ door de humoristische romance ‘De zelfmoordenaar’ te schrijven, – deze zelfmoordenaar is er een die: zich heeft opgehangen. –
‘Hij maakt een caricatuur van de zelfmoordenaar omdat hij deze zelf is’, schreef R. Nieuwenhuys4. over Haverschmidt. Die ‘caricatuur’ is Haverschmidts ‘zelfportret als zelfmoordenaar’, zo voeg ik er aan toe. Immers: hoe markant is het dat Haverschmidts ‘zelfmoordenaar’ (die bovendien de enige zelfmoordenaar in Haverschmidts literaire oeuvre is) zichzelf heeft gedood door ophanging en niet op enige andere wijze.
4. Acht jaar na Haverschmidt, op 30 oktober 1902, beging de socialistischefeministische romanschrijfster, essayiste en pamflettiste Cornélie Huygens (geboren 1848) zelfmoord. Zij volgde hiermee ‘het voorbeeld van haar Louise in “Hoogenoord”’, merkte dr. Jan ten Brink5. over deze gebeurtenis op.
‘Hoogenoord’6. (1892) is het enige werk van Cornélie Huygens waarin van zelfmoord sprake is, en met ‘Louise’ is bedoeld het hoofdpersonage van deze roman: Louize Nortenheim van Maasbergen.
Aanvankelijk was voor deze Louize, toen zij besloten had om eigenhandig een eind aan haar leven te maken, de verzoeking groot om zich te vergrijpen aan een ‘fleschje morphine’: ‘Verdoofd, pijnloos insluimeren… hoe zalig zou dat wezen!’ ‘Zij had hier willen blijven, hier in die behagelijke warmte en willen inslapen op het zachte dons harer legerstede, zoo verleidelijk haar lokkend in de witheid der kussens. Maar dat kon niet. Geen sterveling mocht vermoeden haar toeleg.’ Louize besloot tot een zelfmoord, die door de nabestaanden zou kunnen worden uitgelegd als een ongeluk, want zij vond: ‘Haar heengaan mocht niemand pijn veroorzaken, bij niemand naberouw opwekken’. Haar zelfmoord wordt als volgt beschreven:
‘De tijd is gekomen,’ dacht zij, ‘wanneer ik nog later het park inging, zou het achterdocht wekken.’
Zij sloot de lippen vast opeen, nam haar mantel die over een stoel hing, sloeg dien om en opende de deur. ()
Een bijna tastbare duisternis drong tegen haar aan, zoodat zij geen stap doen kon en even staan bleef. Welk een zegen was die stikdonkere nacht! Hoe wettigde die het vermoeden van een ongeluk! Hoe vaak gebeurde het niet, dat men door het duister misleid… ()
Doch de donkere laan liep ten einde; het was lichter op de open plek waar de vijver lag. Reeds betraden haar voeten het glooiende grasveld, zoo frisch en lachend groen in het zonlicht, nu van een fluwelen donkerte, even donker als het water zelf, zoodat de afscheiding van grond en vijver niet te onderscheiden was. ()
En toen liep zij voort, snel, de oogen om hoog gericht, naar degroote stille zwartheid vóór haar.
De zwanen aan de overzijde van het water, slapende op het gras, hun witheid opgelost in de duisternis, werden plotseling wakker. Zij hoorden een vreemden zwaren slag, eenig plassen enkele seconden lang, toen was alles weer stil, hoorden zij niets meer dan den wind die ruischte zwaar en dof in het geboomte. En niets ziende, staken zij den kop weer tusschen de vleugels en sliepen rustig voort.
Cornélie Huygens beging zelfmoord op dezelfde wijze en in eenzelfde decor als zij tien jaar tevoren had beschreven: zij verdronk zich in de vijver van het Vondelpark in Amsterdam.
5. Op 21 januari 1974 kwam Jan Arends om het leven door uit het raam van zijn etagewoning te springen en op de straatstenen te pletter te vallen. Zelfmoord/is/een goede dood schreef hij in een van zijn nagelaten gedichten7., in welk zelfde gedicht ook staat: Te/plettervallen/is/een goede dood.
Mijn thesis is, dat ook Jan Arends, net als alle andere in dit hoofdstuk genoemde schrijvers-zelfmoordenaars, al lang tevoren, maar aanvankelijk nog niet ‘bewust’, heeft geweten op welke manier hij zelfmoord zou begaan als hij zelfmoord zou begaan. Reeds Arends’ debuut (in 1955, negentien jaar voor zijn doodsprong) bevat daartoe een indicatie. In dit debuut, de novelle ‘Lente/Herfst’, later bewerkt en onder de titel ‘Vrijgezel op kamers’ opgenomen in de bundel ‘Keefman’8., komt de passage voor, die een beeld geeft van hoe de hoofdpersoon soms, als hij iets zag dat hem emotioneerde, zich wel voorover op de straat (wilde) laten vallen, zijn hoofd tegen de straatstenen kapot slaan, tot hij zich niet meer bewegen zou.
In Arends’ bundel ‘Lunchpausegedichten’9. komt (in het gedicht op bladzijde 67) het woord luchtlopen voor: – iemand die ‘luchtloopt’ verricht iets dat fysisch onmogelijk is en zal dus te pletter vallen voordat hij één stap in de lucht heeft verzet. In het gedicht op bladzijde 55, zelfde bundel, is sprake van ‘jezelf loslaten in de lucht’, – dit gedicht luidt in zijn geheel:
Je/laat jezelf/los/in de lucht.//Je/blijft/wie/je bent.//Je/bent je zelf/in de lucht.//Je/blijft/wie/je bent/als/je je zelf/loslaat/in de lucht.
Nadat Arends zichzelf had ‘losgelaten in de lucht’ publiceerde ‘Propria Cures’10. navolgende posthume vers, gesigneerd Jan Arends:
6. De Vlaamse dichter en prozaschrijver Jotie T’Hooft beging in de nacht van 5 op 6 oktober 1977, éénentwintig jaar oud, zelfmoord door middel van een overdosis cocaïne. T’Hooft was de dichter van onder andere de bundel ‘Junkieverdriet’11., – de titel zegt het al. Geluk is een naald lang, staat in het gedicht op bladzijde 49 van deze bundel, – en in het gedicht op bladzijde 45 staat Dat de mens een naald is zoekend naar een ader.
Voor T’Hooft, die ik korte tijd, oppervlakkig, heb gekend, stond al jaren vast dat hij zelfmoord zou begaan, en ook, van meet af aan, heeft hem voor ogen gestaan welke de enige manier zou zijn waarmee hij de daad zou volvoeren, – toen ik hem tijdens een van onze schaarse gesprekken over dit laatste nader uitvroeg, gaf hij mij antwoord door middel van een handgebaar: hij deed of hij een injectiespuit in zijn arm leeg spoot. In zijn werk,
poëzie zowel als proza, zijn de bewuste verwijzingen naar deze zelfmoordmethode legio, – al zou hij in juli 1976 een zelfmoordpoging doen, die er uit bestond het drinken van alcohol (whiskey) te combineren met het slikken van valium.
In het autobiografische titelverhaal van T’Hoofts posthuum verschenen prozabundel ‘Heer van de Poorten’12. staat een beschrijving van een nog eerder door hem ondernomen poging tot gecombineerde zelfmoord, waarbij de injectiespuit wel wordt gehanteerd:
…Ik verzamelde zoveel slaaptabletten als de zwarte markt en mijn geld me toelieten, schafte me een nieuwe injectiespuit aan en voor alle zekerheid een doosje Gilette superscherpe scheermesjes. () Ik nam een douche, trok mijn mooiste geborduurde hemd aan, schminkte me op in goede decadente traditie () en parfumeerde me overdadig met het oog op eventuele doodsontlasting. Vervolgens zette ik me in lotushouding op de matras: van de slaappillen had ik een shot gebrouwen dat ik maar meteen in de slagader patste. () Ik nam het scheermesje op, () snikte kort maar hevig over mijn verloren leven en zag toen met perverse fascinatie hoe onder de fikse snede mijn huid zich opende op een duimbrede, ondiepe en frisrood glanzende snede waar pas na enige tellen bloed begon uit te sijpelen. Ik bracht mij zo met het hinderlijk plooiende en daardoor ondiep snijdende mesje een hele reeks sneden toe, de een al wat beter gelukt dan de andere.
Twee etmalen later ontwaakte de auteur ‘verzwakt en uitgeslapen, met gestolde wonden in een met bloed en kots overdekte kamer’. Alles wat aan hem te bespeuren viel, was een ‘onnatuurlijke bleekheid’.
7. Menno ter Braak beging zelfmoord op 14 mei 1940, – hij nam een overdosis van een slaapmiddel, genaamd veronal. In het werk van Ter Braak komt één beschrijving van een zelfmoordpoging voor, welke poging er een is, die blijkt te zijn ondernemen door het innemen van een overdosis van een slaapmiddel genaamd veronal. In het twaalfde hoofdstuk van Ter Braaks roman ‘Dr. Dumay verliest…’13. verneemt Dumay omtrent ‘de wanhoopsdaad’ van zijn vriendin Karin:
Zij heeft geprobeerd, zich met veronal te vergiftigen. Ik kwam juist binnen, toen zij een paar poeiers ingenomen had, de rest heb ik haar nog af kunnen nemen. Ik heb dadelijk de dokter laten komen, en god zij dank, het was niet dodelijk. ()
Dumay stond er wonderlijk nuchter bij. De mededeling over de veronal-poeders had zijn gedachten een andere richting gegeven; geen revolver, geen bloedende schotwond, maar een paar witte poeders vormden nu onverwachts de achtergrond van Karins wanhoopsdaad.
In zijn ‘Mandarijnen op zwavelzuur’14. spreekt Willem Frederik Hermans van zijn ‘groot medelijden met deze Ter Braak’ als hij bedenkt dat Ter Braak, die achtendertig jaar was toen hij stierf, ‘in zijn betrekkelijk korte leven meer dan 4800 pagina’s geschreven heeft zonder iets essentieels over zichzelf te kunnen zeggen, en dat hij een einde gevonden heeft waarover hij geen getuigenis kon achterlaten, zelfs geen wenk’.
Voor mij blijkt Ter Braak ‘iets essentieels’ te hebben achtergelaten met ‘de wenk’ die mij dient bij het staven van mijn bewering: de schrijver die zelfmoord zal begaan beschrijft vaak, bewust of niet, de manier waarop hij zijn zelfmoord zal voltrekken, – in een enkel geval, zoals in dat van Dirk de Witte, doet hij dit zelfs nadrukkelijk ter aankondiging van de dingen die staan te gebeuren. Al komt in het werk van de schrijver-zelfmoordenaar soms meermalen een beschrijving van een zelfmoord voor en kan daarbij ook sprake zijn van meerdere methoden van zelfmoord, – ten slotte blijkt één methode van zelfmoord in overwegende mate terug te keren en een constante te vormen: het is die methode van zelfmoord die de schrijver bij zichzelf zal blijken te hebben toegepast.
II
Er zijn schrijvers die niet door zelfmoord zijn gestorven, terwijl door hun werken toch een stoet van zelfmoordenaars paradeert. Bij een overzicht van alle zelfmoordgevallen die zo’n schrijver heeft beschreven, valt op, dat wat betreft de zelfmoordmethode een ‘constante’ ontbreekt: alle zelfmoordenaars slaan op een andere manier de hand aan zichzelf. Het wijst er op, dat de schrijver niet door zelfmoord wordt ‘geobsedeerd’, zoals bij voorbeeld Dirk de Witte en Jotie T’Hooft er door werden geobsedeerd, en dat hij mijns inziens waarschijnlijk ook niet plan is om door zelfmoord te sterven. ‘Zelfmoord’ vervult in het werk van die niet-geobsedeerde schrijver niet de functie van later ondubbelzinnig duidelijk blijkende ‘boodschap’ en heeft geen andere bedoeling dan een strikt literaire.
1. In het oeuvre van bij voorbeeld Simon Vestdijk brengt Trix Cuperus uit ‘De koperen tuin’ zichzelf om met vergif; Stan Vastenou uit ‘Het glinsterend pantser’ schiet zichzelf dood in een park (aan deze zelfmoord zijn een aantal mislukte zelfmoordpogingen vooraf gegaan); Willem Wegener uit ‘De schandalen’ steekt zijn huis in brand en sluit zichzelf op in het brandende huis; in ‘Vijf vadem diep’ steekt Thea Vervat zichzelf met een ‘koperen vruchtmesje’ in haar linkerborst (of ze inderdaad sterft is uit het verhaal niet duidelijk op te maken, maar een ooggetuige beweert later: Thea heeft zich van kant gemaakt), – enzovoort15..
Vestdijk is kennelijk nooit van plan geweest om zelfmoord te begaan en heeft dan ook nooit stilgestaan bij de vraag op welke manier hij deze daad zou volvoeren. ‘Hoewel’, zo schrijft Max Nord16., ‘bij Vestdijk weet men nooit. Evenals Ter Braak onderhevig aan, altijd weer overwonnen, depressies moet de gedachte aan zelfmoord toch menigmaal ook in hem zijn gerezen.’ Vestdijk heeft bij wijze van (Max Nord:) ‘een woedend verweer’ tegen zelfmoord een anti-zelfmoordessay17. geschreven waarin hij zelfmoord ‘een farce’ en ‘een tragicomedie’ noemt, ‘zelfmoord is onzinnig’, ‘zelfmoord is steeds een vergissing’, zelfmoord ‘berust op zelfbedrog’, zelfmoord berust ‘op een pathologische omneveling van de geest’, enzovoort. Voor Vestdijk werd het tijd om ‘een einde te maken aan dit dwaze gebruik’. Hij schreef: ‘Verre van die edelste aller menselijke doelstellingen: de bestrijding van het lijden, na te streven, offert de zelfmoordenaar aan wreedheid en angst, sadisme en masochisme, telkens met één helft van zijn wezen, dus ook nog met een verscheurde ziel, een slecht geweten.’ Vestdijks anti-zelfmoordessay is nooit in boekvorm gepubliceerd.
2. Tot de personages in het verhalend proza van Willem Frederik Hermans wier zelfmoord wordt beschreven, behoort Debora Stegman (in ‘Ik heb altijd gelijk’): bij dubbelzelfmoord samen met mr. Leendert Middelbos komt zij door de kogel om het leven. Otto Verbeek uit ‘Het grote medelijden’ (in ‘Een wonderkind of total loss’) maakt een eind aan zijn bestaan met behulp van ‘slaapmiddeltjes die hij gedeeltelijk weer uitbraakte. Zo werd zijn heldendood een grote smeerboel’.
(Met ‘Otto Verbeek’ heeft Hermans Menno ter Braak bedoeld, en
‘Debora Stegman’ is een proza-reïncarnatie van Hermans’ zus Cornelia: de advertentie van het overlijden van Debora Stegman in ‘Ik heb altijd gelijk’ (blz. 272 in de Witte Olifanteditie van 1962) is de ingekorte versie van de rouwadvertentie bij de dood van Cornelia Hermans die is afgedrukt in Hermans’ ‘Fotobiografie’. Cornelia Hermans heeft zich – haar broer schrijft het in ‘Fotobiografie’ – op 14 mei 1940, de datum waarop ook Menno ter Braak (Otto Verbeek) een eind aan zijn leven stelde, ‘door een oudere neef van ons, een politiefunctionaris die daarna de hand aan zichzelf sloeg’, laten doodschieten.)
In ‘Herinneringen van een engelbewaarder’ doodt Rense Alberecht, eveneens op 14 mei 1940 (ook in hem zou men een schijngestalte van Menno ter Braak kunnen zien), zichzelf door ophanging. In het verhaal ‘Elektrotherapie!’ (in ‘Moedwil en misverstand’) bestaat de zelfmoord van het hoofdpersonage uit zelf-elektrisering. In het titelverhaal van de bundel ‘Paranoia’ eindigt het leven van Arnold Cleever aldus: Cleever liep naar het raam en stapte in de dakgoot. () ‘Ik kon niet anders,’ fluisterde hij en hij liet zich vallen met z’n hoofd naar beneden, zoals parachutisten zich uit vliegtuigen storten. Enzovoort.
Er is in de manieren waarop al deze zelfmoorden plaats vinden geen ‘constante’ aan te wijzen. Hermans loopt klaarblijkelijk niet over zelfmoord te piekeren, al heeft hij in 1970, in een mismoedig eindigend interview18. verklaard: Misschien is zelfmoord nog wel de enige oplossing. Hoewel, de zelfmoordenaar zal nooit het genoegen van zijn daad kunnen smaken. Hij valt ten prooi aan de drogreden, dat zelfmoord een daad is, waar je met genoegen aan terug zou kunnen denken.
3. Ook in het verhalend proza van Harry Mulisch wemelt het van zelfmoordenaars die de ultieme daad alle volgens een andere methode hebben gesteld:
In ‘De diamant’ maakt koning Shravayas ‘zich van kant’ zonder dat de manier waarop hij dit doet wordt gepreciseerd; het kloosterzustertje Laya stort zich in een afgrond; Fernand de Villetaneuse schiet zich ‘voor zijn kop’; en de schillenboer Krijn onthooft zichzelf met een zeis.
In ‘De verteller’ laat Leonard Neve zich in het zwaard vallen, – in ‘Tussen
sterven en begraven’ (‘De verteller verteld’) gaat Kommer al onanerend de dood tegemoet na het nemen van kaliumcyanide.
De (gedwongen) zelfmoordonderneming van Bernard Brose in het titelverhaal van ‘De versierde mens’ eindigt op weg naar de bodem van de oceaan met verstikking, – en in het verhaal ‘De sprong der paarden en de zoete zee’ uit dezelfde bundel gaan de gebroeders Gnodde, Odde, Slikke, Ubbe en Stobbe Joziasse eensgezind vrijwillig in hun lekke schuit ten onder, terwijl eerder in ditzelfde verhaal lijkt te worden gesuggereerd dat een andere Ubbe Joziasse zich opzettelijk met zijn auto tegen een boom te pletter rijdt. Enzovoort.
Ook in de zelfmoordgeschiedenissen van Mulisch is geen ‘methode-constante’ aanwezig, – wel is het zo, ik vermeld het bij wijze van curiositeit, dat in twee van de hier opgesomde gevallen zelfmoord gepaard gaat met de hik:
In ‘De versierde mens’: ‘En plotseling kreeg hij de hik, zoals eens een paus de hik kreeg van tweeduizendjaar christendom. Het was een kwaadaardige hik, om de drie sekonden diep uit zijn ingewanden vandaan (). Hij hield zijn adem in, slikte, ging anders zitten, spande zijn buikspieren, maar de hik ging door, als een klok. () Tenslotte () liet hij het stuur los en zonder zuurstof om nog te hikken gleed hij uur na uur langzaam met zijn machine naar de diepte ().’
In ‘De verteller’ werpt Leonard Neve zich voorover in het zwaard ‘met een gevoel of hij de hik krijgt’.
Ook Mulisch koestert geen zelfmoordplannen. Zelfmoord komt niet in mijn hoofd op, is er ook nog nooit in opgekomen, zegt hij in een interview19., – maar hij voegt hieraan toe: Dat dat nooit zal gebeuren, wil ik niet zeggen, er kunnen altijd redenen voor zijn al geloof ik niet dat zelfmoord vaak om een reden wordt gepleegd.
(Dit geloof zou Harry Mulisch wel eens kunnen bedriegen: schrijvers die hun uitvlucht nemen tot zelfmoord doen dit vaak juist wèl om ‘een reden’, een die hen door ‘het leven’ of ‘de geschiedenis’ is opgedrongen. Daarover schrijf ik elders.)
- 1.
- Vertaling van Frits Oomes en Pim Lukkenaer. Geciteerd uit: Heinrich von Kleist, Novellen. Het spectrum, Utrecht-Antwerpen 1978.
- 2.
- R. Nieuwenhuys, De dominee en zijn worgengel. Van en over Fran?ois Haverschmidt (enz.). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1964. Document 134.
- 3.
- Dit is het derde couplet van het tien coupletten tellende overbekende gedicht De zelfmoordenaar. Uit: Snikken en grimlachjes. Academische po?zie van Piet Paaltjens. Van Holkema & Warendorf n.v., Amsterdam 1958.
- 4.
- In idem als noot 2.
- 5.
- Dr. Jan ten Brink, Geschiedenis der Noord-Nederlandsche Letteren in de XIXe eeuw in biographie?n en bibliographie?n, 1830-1900 (enz.). Derde deel. D. Bolle, Rotterdam z.j.
- 6.
- Corn?lie Huygens, Hoogenoord. Twee delen. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam z.j. (1892).
- 7.
- Jan Arends, Nagelaten gedichten. Gekozen door Remco Campert. De Bezige Bij, Amsterdam 1975. Het geciteerde gedicht staat op blz. 48.
- 8.
- Jan Arends, Keefman. De Bezige Bij, Amsterdam 1972.
- 9.
- Jan Arends, Lunchpausegedichten. De Bezige Bij, Amsterdam 1974.
- 10.
- Afgedrukt bij een Uitlui door Leopold de Buch. In: Propria Cures, 84ste jaargang, nr. 16, 2 februari 1974.
- 11.
- Jotie T’Hooft, Junkieverdriet. Manteau, Brussel z.j. (1976).
- 12.
- Jotie T’Hooft, Heer van de Poorten. Verhalen, herinneringen, notities en beschouwingen. Manteau, Brussel z.j. (1978).
- 13.
- Menno ter Braak, Dr. Dumay verliest… In: Verzameld Werk. Deel 2. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1950 (1980).
- 14.
- Willem Frederik Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur. De mandarijnenpers, Groningen 1963.
- 15.
- Al deze voorbeelden van zelfmoordgevallen in het oeuvre van Simon Vestdijk dank ik aan Maarten ‘t Hart: – ikzelf ken het werk van Vestdijk onvoldoende. De alinea waarin deze zelfmoordgevallen worden opgesomd is letterlijk overgeschreven uit een brief van Maarten ‘t Hart aan Jeroen Brouwers, 20 juli 1980.
- 16.
- Max Nord, Zelfmoord: Een denkfout voor Simon Vestdijk. In: Vestdijkkroniek, nr. 29, september 1980.
- 17.
- S. Vestdijk, Advies inzake zelfmoord. In: Kompas der Nederlandse letterkunde. De Bezige Bij, Amsterdam 1947.
- 18.
- Willem Frederik Hermans ge?nterviewd door Ischa Meijer. In: Het Parool, 7.2.1970. Herdrukt in: Scheppend nihilisme. Interviews met Willem Frederik Hermans. Samengesteld door Frans A. Janssen. Loeb & Van der Velden, Amsterdam 1977.
- 19.
- J. van Tijn, 3 Goeie vijftigers. Gedachtenwisseling tussen Harry Mulisch, Henk Hofland en Jan Blokker n.a.v. hun vijftigste verjaardag. In: Bijlage Vrij Nederland, 7.1.1978. Volgens deze bron zou Mulisch hebben gezegd: ?…al geloof ik niet dat zelfmoord vaak om ??n reden wordt gepleegd?. De accenten op ?een?, zo heeft Mulisch mij later meegedeeld, berusten op een drukfout.