Judicus Verstegen
De brede maatschappelijke discussie en de technische ontwikkeling
Er is gelukkig een adellijk democraat uit 1966 bereid gevonden om voor een habbekrats de Brede Maatschappelijke Discussie over de toepassing van kernenergie (bmd) te gaan leiden. Steekt nu de trompetten, roert de trommelen!
Zo breed, kamerbreed haast, is die discussie, dat de franje ervan tot in dit, aan alfa’s gewijde, tijdschrift afhangt. Kernenergieja dan nee, een vraag die, naar men zegt, het hele volk bezighoudt. Slechts cynici beweren dat de inhoud van het loon- respectievelijk uitkeringszakje, de prijs van de borrel en de inruilwaarde van de auto de ‘mensen in het land’ nog meer boeit.
Kernenergie hoort tot die vloek subidiair zegen bekend onder het begrip ‘technische ontwikkeling’, een term, vaag genoeg, om argwaan te wekken. Het is daarom gewenst definities te geven. Onder ‘technische ontwikkeling’ versta ik alles met potentiële toepasbaarheid dat wordt opgeleverd door wetenschappelijk inzicht of desnoods door fanatiek knutselen in het fietsenschuurtje.
Voorbeelden werken verhelderend. Het vuur is géén technische ontwikkeling, omdat het vrijwel zeker door toeval is ontdekt en geen resultaat is van speurwerk of knutselen in een donker hoekje van het hol. Penicilline is wèl een technische ontwikkeling, al werd het door Fleming toevallig ontdekt omdat hij onzindelijk omsprong met zijn stafylokokkenkweek: het was immers het resultaat van speurwerk, al werd op dat moment niet naar een antibioticum gezocht. Ware Flemings schimmel géén antibioticum geweest, maar had het alleen het aroma gegeven aan een bepaalde kaassoort (P. roqueforti) dan was de nieuwe stof óók een technische ontwikkeling geweest, zij het dan dat deze vermoedelijk geen toepassing had
gevonden – bij een goed geleid fabricageproces groeien die groene draden immers uit zichzelf in de kaas. Het wiel is géén technische ontwikkeling, hoewel het de praktische toepassing is van de volgende mathematische formulering: de meetkundige plaats van alle, in een plat vlak gelegen, punten op gelijke afstand van een gegeven punt (= het middelpunt of het uiteinde van de as) noemt men een cirkel. Het is het daarom niet, omdat dit Ptolemaeïsche inzicht pas geformuleerd werd toen de karren al door Alexandrië bolderden.
Laurens Danszoon Coster heeft bijgedragen tot de technische ontwikkeling en staat terecht op de Grote Markt in Haarlem. Hij sneed letters uit boomschors, liet die in het zand vallen voor zijn verbaasde familie en goot wellicht metalen letters in de aldus ontstane zandvormen. Deze hadden de mogelijkheid in zich toegepast te worden. Dat de oudste ons bekende drukwerken niet uit Haarlem maar uit Mainz komen, betekent echter dat Gutenberg nog één stapje verder is gegaan en van de ontwikkeling een innovatie heeft gemaakt.
De auto is ongetwijfeld een technische ontwikkeling. Maar wat de ouden in hun schuurtje in elkaar zetten, leek niet op het voertuig dat wij kennen. Allerlei sub-uitvindingen (van de benzinemotor, dus óók van een ontkoppelingsmechanisme, van de luchtband door Dunlop, van het differentieel, van de Dion-as en nog een paar handenvol meer) waren vereist om van de zeilwagen van Stevin via de stoomwagen en de beweegsels van Marcus tot onze huidige auto te komen. Echter, ook als de benzinemotor of de luchtband niet waren uitgevonden, zou er wel iets op massieve banden rijden, aangedreven door een electromotor, een stoommachine of door de wind. In dit laatste geval zou men op alle straathoeken compressoren moeten plaatsen die automatisch aansloegen als de wieldruk op het wegdek aangaf dat een auto voorbijkwam. Overigens, technische ontwikkelingen ontstaan vaak als er grote vraag naar is, hetgeen betekent dat de menselijke creativiteit tot op zekere hoogte bestuurbaar is: penicilline kwam net op tijd voor de tweede wereldoorlog en doktor Guillotins schuine mes zat juist goed en wel in de valbijl, toen het grote doden van de Franse revolutie begon.
Terug naar onze auto. Verschillende sub-uitvindingen zullen gestimu-
leerd zijn door de wens om van een onmogelijk apparaat iets handigs te maken. Sterk vereenvoudigd ziet de ontwikkelingsgang van de auto er als volgt uit:
We moeten verder gaan met wat nog maar een inleiding is.
Van de technische ontwikkelingen wordt maar een klein deel toegepast in het dagelijks leven. Dat beseffen we niet, omdat de mislukkingen zich aan ons oog onttrekken. Wie echter een dagje in de archieven van de octrooiraad te Rijswijk rondneust, wordt stoffig van de slimme ideeën die nooit verder zijn gekomen dan het geduldige papier.
De technische ontwikkeling die een rol in ons dagelijks leven gaat spelen, wordt ‘innovatie’ genoemd. Penicilline was een innovatie, P. roqueforti zou dat niet zijn geweest. De gietijzeren letters van Coster verbaasden slechts zijn familie, maar Gutenberg maakte de eerste drukwerken en de innovatie komt terecht op zijn naam.
Nu zijn er innovaties en innovaties – evenals kaas en kaas, nietwaar? Sommige technische ontwikkelingen worden pas innovatie door middel van een reclamecampagne die ons attent maakt a. op het bestaan van de innovatie en b. op het feit dat we niet zónder kunnen. Hierbij moeten we vooral denken aan kleine gebruiksvoorwerpen, zoals de zyliss blitzhakker, de electrische kerstboomverlichting die tóch flikkert en meer van die onzin. Hoewel pleitbezorgers van de reclame anders beweren, geloof ik dat het wel degelijk mogelijk is nutteloze technische ontwikkelingen tot innovatie te bombarderen en ze bij de mensen ‘door de strot te wringen’, al zal niet meer dan een tijdelijk succes worden bereikt. De grote innovaties komen er zonder reclame. Kunt u zich zoiets voorstellen: ‘Onze nieuwe ontwikkeling, het zgn. televisie-apparaat, stelt u in staat om te zien hoe in
een dal op Nieuw-Guinea een zwaluwstaartvlinder uit zijn pop breekt’? We weten ook zonder ster wel wat eraan komt: de beeldtelefoon, de optische platenspeler en de wegwerpzwembroek.
Technische ontwikkelingen die niet deugen, hebben soms een taai bestaan als prestige-overwegingen in het spel zijn. Denk aan duur wapentuig, ingekocht door hooggeplaatste maar ondeskundige militairen, die daarna boter op hun hoofd hebben. De abnormaal zwaartekrachtgevoelige Starfighter hoort wellicht in die categorie thuis. Soms dient de technische ontwikkeling eerder de nationale trots dan enig economisch belang: de Concorde of de kunstmaan Ans. Hierbij mogen we ook de kerncentrales in India noemen, die kritisch werden (= in bedrijf kwamen) in een tijd dat de eerste prioriteiten in dat land moesten zijn het verbeteren van de landbouwmethodes, het temmen van de rivieren, het bestrijden van de honger. In het Noorse plaatsje Kjeller stond een ridicule, kleine reactor, waarmee je met enige moeite een ketel water aan de kook kon krijgen, omringd door honderd uitnemende technici, terwijl er geen redelijk begaanbare weg bestond naar de noordelijke provincies van het land. De Amerikanen zetten twee witte clowns op de maan. Een wetenschappelijke en technische ontwikkeling van de eerste orde, maar het zou pas een innoverend gebeuren zijn geworden als uit het onderzoek van Armstrong en zijn collega’s zou hebben gebleken dat we op die maan ons radioactief afval kwijt konden.
Er bestaan, naast succesvolle ontwikkelingen (dus innovaties) en miskleunen, die niet verder komen dan het octrooivel, ook produkten die gedurende zekere tijd ingang vinden – zonder overigens prestige-object te zijn – maar daarna verdwijnen. Dat kan zijn omdat de innovatie overvleugeld wordt door een in schijn of werkelijkheid verbeterd produkt (zwartwittelevisie door kleuren-, Persil door Persil-nieuwe-formule, de postzegel van zestig door die van vijf-en-zestig cent) maar ook omdat de ontwikkeling in de praktijk slecht blijkt te voldoen. Voorbeelden hiervan zijn niet eenvoudig te geven, omdat die ondeugdelijke produkten als het ware op hun nutteloosheid moeten worden betrapt in de korte tijd dat ze, als een ontploffende ster, even opvlammen. Een zeer letterlijk voorbeeld is het luchtschip voor personenvervoer. Met waterstofgas gevuld bleek het te
brandbaar, om het met helium te vullen kon men niet genoeg van dat edelgas aanmaken. Uit onze tijd vermeld ik, op gevaar af tóch een blijverdje te hebben genoemd, de snorfiets. Deze ontwikkelingen geven we de naam kortlevers. Hun biologisch analogon zijn de sauriërs, die uitstierven omdat de temperatuurbeheersing van die reusachtige lichamen te wensen overliet of omdat hun hersengewicht te klein was. Is de kernenergie een prestigeobject, een kortlever of een innovatie van duurzame aard? De wereld houdt de adem in want Nederland gaat dat via de bmd uitmaken. Deskundigen zijn gebonden aan belangengroepen pro of contra en voor zover ze dat niet zijn moeten ze ieder antwoord weigeren, eenvoudig omdat de ervaring ontbreekt. Geen nood! Mijn melkboer, Fred Emmer en L. Rozewater Jr zullen, mits voorgezeten door jonker De Brauw, wèl tot een conclusie komen. Als over vijftig jaar opa zijn kleinkinderen meeneemt op een tripje in onze oostelijke en zuidelijke grensstrook, kan hij hen de Duitse en Belgische koeltorens en reactorkoepels wijzen en trots verhalen hoe hij, onder leiding van een edelman, die duivel buiten de deur hield.
Zoals Pieter van Vollenhoven voorzitter is geworden van de Raad voor de Verkeersveiligheid omdat hij al elf jaar schadevrij rijdt, werd jonkheer De Brauw dat van de bmd omdat hij een keer een logarithmentafel had opengeslagen in de veronderstelling dat het het spoorboekje was. Onbegrijpelijk dat in vier, vijf radio- en televisie-uitzendingen de draak wordt gestoken met de Amerikaanse onderminister van Buitenlandse Zaken die niet weet waar Zuid-Afrika ligt, terwijl men een zoveel dankbaarder want dichter-bij-ons-bed-geval laat schieten.
Ik zie het natuurlijk verkeerd. Onze regering is, behalve krachtdadig, ook sluw: de bmd is een middel om stiekem de kernenergie binnen te loodsen. Dat is zo’n mooi doel dat een jonkheer zich voor slechts twee ton voor aap laat zetten en de ondernemers uit het slinkende winstpotje nog eens voor twaalf miljoen brochures laten drukken. Weten ze dan niet dat een technische ontwikkeling er komt als hij goed is en er niet komt als hij slecht is? Zo simpel is dat. Met technische ontwikkelingen is het als met de evolutie der dieren: wat niet deugt, verdwijnt. De bmd, De Brauw en het reclamebudget van de vno doen daar niets aan af of toe. Het enige wat
moet gebeuren is zoveel mogelijk ervaring verzamelen om uit te maken of de balans van kernenergie positief of negatief uitvalt.
De commotie over kernenergie doet denken aan die rondom de eerste automobielen, met dit verschil dat van de auto iedereen het gevaar kon inzien, terwijl tegenstanders van kernenergie op zijn best menen dat een neutron een dodelijke graat in je keel is.
In de tijd dat de automobilist zich moest houden aan een snelheid van 2 mijl in en 4 mijl búiten de bebouwde kom en bovendien op vijftig meter voor hem een met rode vlag gewapende zonderling moest dulden, zou een bmd, al of niet onder leiding van een squire, zonder twijfel hebben geleid tot verbod van het gevaarlijke voertuig. Niet dat het íets had uitgemaakt, die auto was er tóch gekomen, maar ik bedoel maar. De trein met stoomtractie reed toen al zo’n halve eeuw, bleef meestal op zijn rails en dáár waren de mensen aan gewend. Onze tolerantie van innovaties neemt namelijk toe naarmate het moment van intrede verder achter ons ligt: de postkoets vertedert, de trein wekt tenminste onze sympathie, de auto irriteert.
Wantrouwen in en twijfel aan het nut van technische ontwikkeling zijn niet nieuw en worden ook onder pur sang technocraten aangetroffen, denk maar aan Walther Rathenau. Ze berusten op de te hoge, haast Messiaanse verwachting die de mens van wetenschap en techniek heeft gehad of misschien nog wel heeft. Die verwachtingen kunnen niet worden waargemaakt. Toegegeven, het graven van de individuele onderzoeker naar het mysterie van de natuur en het prutsen van de fanatiekeling in zijn schuurtje hebben iets van gelukzoekerij. De extase die wordt gevoeld als er wéér een fragmentje kennis is vergaard, wijkt niet sterk af van die van de totospeler, die er, zo geen twaalf, dan toch in elk geval elf goed heeft. Helaas, de rest van de mensheid ondergaat die extase níet. Wat die tien of honderd jaar later van die speurtocht merkt, is óf niets, óf een innovatie: een zakrekenmachientje of een vlooienbandje voor de poes. En beide maken niet gelukkig. Een tweede reden voor de te hoge verwachtingen van wetenschap en techniek is het feit dat in beide op vaak spectaculaire manier een bepaald aspect van de menselijke vooruitgang wordt weerkaatst. Inderdaad zijn we met het atoommodel van Bohr en Rutherford verder op de goede weg dan met de vier elementen van Aristoteles. Evenmin zal iemand
betwisten dat een jumbojet een imposanter, nuttiger en ook veiliger transportmiddel is dan de ballonnen van de gebroeders Montgolfier. Terloops zij opgemerkt dat de kunst wèl verandering maar geen ontwikkeling kent in die zin dat steeds betere produkten worden gemaakt; het is niet vol te houden dat het War Requiem van Britten een ‘beter’ stuk is dan de Hohe Messe of dat de Guernica de voorkeur verdient boven de Anatomische Les.
Ik vrees dat het een vergissing is te hopen dat de ontwikkeling van de mens naar een hoger moreel niveau parallel loopt met die van wetenschap en techniek of bijvoorbeeld met de recordbrekerij in de sport. Dat mag men echter wetenschap en techniek niet verwijten. De wetenschap leert disciplinair denken en de natuurwetenschappen liggen aan de basis van de techniek. De techniek zelf is een hulpmiddel, een buitengewoon belangrijk hulpmiddel, maar niet meer dan dat. Er kan geen kwalificatie als ‘goed’ of ‘slecht’ aan worden toegekend, evenmin als aan de bijl, waarmee men een dode tak kan afhakken, maar ook iemand de schedel kan inslaan. De mens die die bijl, respectievelijk de produkten van technische ontwikkeling hanteert, is goed dan wel slecht. De mens blijft daarbij superieur aan de technische produkten die hij ontwikkelt: omdat hij de auto opdracht kan geven tien keer zo hard te lopen als hij kan, de jumbojet kan dwingen tot opstijgen. Omdat de mens vond dat hij wat traag rekende, bedacht hij de computer. Maar er is geen computer en er zal er nooit een komen die De Idioot schrijft of de G-moll symfonie componeert. En als wij er alle schaakpartijen die ooit zijn gespeeld in stoppen, zal hij nooit die ene, nieuwe zet bedenken waarmee de grootmeester zijn tegenstander verrast. Wie dit alles voor ogen houdt, kan geen wantrouwen koesteren jegens de technische ontwikkeling, hoogstens jegens de mensen die er gebruik van maken.
Maar terug naar onze bmd. Het risiko van kernenergie is te groot, zegt men. Mijn leeftijdsgenoten herinneren zich zonder mankeren de beroemdheden die tussen brokken staal naar beneden zijn gevallen – en toen bestond het vliegtuig toch al lang – de bokser Marcel Cerdan, de violiste Ginette Neveu (samen met haar Stradivarius), de zangeres Grace Moore.’Grace Moore en Engel zijn nu beiden as, ontsteek een vuur en dans een vrede over de resten van de prins van Zweden’, dichtte Achterberg en het zijn regels die ik niet meer vermag te vergeten, al heb ik moeite met
het woord ‘vrede’; daar zou een computer nooit opgekomen zijn. Na die ongelukken kwam er geen actiegroep tegen het vliegtuig, hoogstens, wat men zo fraai noemt ‘een deuk in het passagiersaanbod’. Nu hoor je weinig meer van vliegtuigongelukken en als er al wat gebeurt rijden ze, door een dom misverstand, tegen elkaar op – dát zou een computer hebben kunnen voorkomen! De constructeurs hebben geleerd hoe ze te bouwen, de onderhoudsmonteurs hoe ze te onderhouden. Zo belangrijk is de faam van veiligheid voor de luchtvaartmaatschappijen dat als er maar ergens een vermoeide klinknagel wordt aangetroffen, alle machines van dat type dagen of weken aan de grond blijven. Zo hoort het ook. Dat is bereikt zonder actiegroep. En zoals het quotiënt van vliegtuigkilometers gedeeld door dode luchtreizigers is toegenomen, zo zal dat van megawatts uit kernenergie gedeeld door sterfgevallen in en om de reactor toenemen. Daar hebben we geen bmd en geen jonker voor nodig.
Terug naar de auto. Niets nieuws, een uitontwikkeld produkt dat de laatste tientallen jaren slechts kleine, modieuze veranderingen ondergaat. De auto is, naar men zegt, niet meer weg te denken uit onze economie, uit ons leven, van onze wegen. Daarom offeren wij er, als aan een wrede, heidense afgod, jaarlijks honderden mensen in de kracht van hun leven aan. Laten we gemakshalve kiezen voor het getal van drieduizend verkeersslachtoffers. Die vallen weliswaar niet allemaal in en om de auto, maar ook de brommer is een technische ontwikkeling en het aantal dodelijke slachtoffers bij frontale botsingen van voetgangers lijkt me klein. Dat aantal van drieduizend is ongeveer constant, ieder jaar zijn het er weer zoveel – althans in het pre-Vollenhoviaanse tijdperk. Beseft men dat één geval van kanker in de uier van een in de nabijheid van de reactor van Borssele of Dodewaard grazende koe ertoe zou leiden dat de kraaiende windhanen kamerbreed zouden stemmen voor sluiting van beide proefkuipjes?
Waarom dit meten met twee maten? Nogmaals, niemand kan ons voorrekenen wat de gevolgen zijn van het aanvaarden van kernenergie op grote schaal, net zo min als aan het begin van de motorisering iemand ons die drieduizend doden kon voorzeggen. Er is maar één middel om gegevens te krijgen: eraan beginnen, maar het werk omringen met de allergrootste zorg en de veiligheidsmaatregelen tot in het waanzinnige opvoe-
ren, al wordt de kW-prijs een paar cent hoger. We zijn niet gebaat bij het oeverloze gelul van mensen die van de problemen evenveel verstand hebben als mijn kat van Bach.
Laten we ook eens proberen te weten te komen hoeveel doden ten gevolge van mijnrampen rusten op de kerkhoven van Marcinelle, Wales, Silezië of Noord-Frankrijk, om maar een paar buitenplaatsen te noemen. Hoevelen er verdronken bij het vergaan van de boorplatformen of verstikten in de olievloed uit een spuiter. Misschien kunnen we ook een poging doen om de verminderde levensverwachting van alle arbeiders met stoflongen te schatten. En als we dan toch bezig zijn kunnen we beter in plaats van ons aan de hekken van Borssele te laten vastketenen, eens gaan luisteren naar die ándere actievoerders, die zich zorgen maken over de olie in de oceaan uit vergane of lekke tankers. Of naar hen, die beducht zijn voor de toename van koolzuur in de atmosfeer waardoor wellicht de poolkappen zullen gaan smelten. En als we nu tóch een bmd willen en tóch een jonker hebben gecontracteerd, kunnen we eens gaan discussiëren over wat ons te doen staat tegen de tijd dat de zon een witte dwerg gaat worden.
Kernenergie is gebaseerd op het door Otto Hahn ontdekte wetenschappelijke verschijnsel dat bepaalde uraankernen splijten bij beschieting met een neutron. Bij de splijting komen drie nieuwe neutronen vrij zodat, als je geen maatregelen neemt, de reactie zichzelf opjaagt. Om het principe om te zetten in een krachtcentrale, heeft men talrijke sub-ontwikkelingen moeten plegen op metallurgisch, lastechnisch en keramisch gebied. Er zijn koelmiddelen, afremmers en warmtewisselaars bedacht. De bestraalde staven moeten een ingewikkelde chemische bewerking ondergaan. En ja, we moeten ergens heen met het afval.
Men kan niet verwachten dat dat binnen één generatie allemaal uit en te na onderzocht is. Maar er zíjn reactoren in bedrijf, er wordt afval gevormd en ergens opgeslagen en er moet inmiddels veel bekend zijn. Twee generaties na de gebroeders Wright werden ‘Grace Moore en Engel… beiden as’ en Ginette Neveu zou nooit meer spelen. Maar vliegen doen we nog steeds en meer dan ooit. Hebben we dan een bmd, hebben we dan een jonker nodig om een antwoord op de vragen te brauwen?