K. Schippers
Ook bruikbaar voor andere doeleinden
Op 20 februari 1986 werd de Amerikaanse schilder Andy Warhol opgenomen in het New York Hospital, een paar blokken van zijn huis in de zesenzestigste straat. Hij had al lang last van galstenen, maar meed het ziekenhuis omdat hij doodsbang was voor een operatie. Nu was er geen ontkomen meer aan. Zijn galblaas was ontstoken en met water gevuld.
Toen hij door een administratrice werd ingeschreven vroeg hij of er nog grote sterren in het ziekenhuis lagen. Nee, hij was de grootste. De volgende morgen werd hij drieëneenhalf uur lang geopereerd. Er leken zich geen complicaties voor te doen. ‘s Avonds was hij in een goede stemming, keek naar de televisie en telefoneerde met zijn huishoudster.
Om vier uur ‘s nachts nam Warhols privéverpleegster zijn bloeddruk op. Die was goed. Kwart voor zes ging ze weer naar zijn kamer. De kunstenaar zag blauw en zijn polsslag was zwak. Een hartbewaker probeerde nog een buis door de luchtpijp te krijgen, maar het was al te laat. De rigor mortis was begonnen.
Warhol had een testament gemaakt. Aan zijn vriend Frederic Hughes en zijn broers John en Paul Warhola liet hij elk tweehonderd vijftig duizend dollar na. De rest van zijn kapitaal moest in The Andy Warhol Foundation for The Visual Arts worden ondergebracht.
Zijn bezittingen werden van 29 april tot en met 3 mei 1988 bij Sotheby in New York geveild. De geschatte waarde van vijftien miljoen dollar werd ver overtroffen. De 3436 nummers brachten bij elkaar ruim vijfentwintig miljoen dollar op. De schilderijen, tekeningen en multipels die hij zelf had gemaakt waren buiten de veiling gebleven.
Het eigendom van Warhol is over honderden verzamelingen verspreid geraakt. Zelfs voor de kleinste beurs was er iets te koop. Toch is het nog steeds mogelijk een indruk van het geheel te krijgen. Het veilinghuis gaf van The Andy Warhol Collection een catalogus in liefst zes delen uit en voorspelt op de kartonnen houder dat de schilder niet vijftien minuten maar eeuwen beroemd zal blijven.
In de catalogi staan niet alleen afbeeldingen en beschrijvingen van de te veilen kunstwerken en andere bezittingen, maar ook foto’s van verschillende interieurs in zijn huis. Warhol liet maar weinig mensen in zijn woning toe en daarom was het voor iedereen een verrassing te zien hoe hij zijn kamers had ingericht.
Natuurlijk hingen er doeken en prenten van tijdgenoten als Johns, Lichtenstein, Twombly, Rosenquist, Rauschenberg en Hockney. Maar een groot deel van de verzameling bestond uit stukken die Warhols eigen tijd geenszins weerspiegelden.
Het leek of hij zijn bewonderaars bewust om de tuin had geleid. Geen Coca Cola-flesjes, Brillo-dozen, Campbell-soepblikken of portretten van Marilyn Monroe en Elisabeth Taylor domineerden het interieur, maar meubels en voorwerpen die eerder in het landhuis van een bankier of een groot-industrieel thuishoren.
Warhol kocht in grote hoeveelheden tafels, stoelen, banken, kasten, lampen en klokken uit het tijdperk van de Art Deco plus de kleinere artikelen als sigarettenkokers, kammen, borstels, messen, vorken, kannen, aanstekers.
Op zijn begrafenis waren dertig diamanthandelaars. Hij had een zwak voor juwelen en horloges, broches en colliers, ringen en armbanden, voornamelijk uit deze eeuw. Hele kasten waren met het werk van edelsmeden als Dusausoy, Lackritz, Lacloche, Mellerio, Peretti, Schlumberger en Verdura gevuld.
Hij mocht dan beweren dat warenhuizen musea zijn, ook in de schilderkunst schuwde hij de romantiek niet. Toen hij het zich kon veroorloven kocht hij net zo lief honingzoet werk van Sir Lawrence Alma-Tadema, Georges Jules Victor Clairin en William Adolphe Bourguereau als van Edward Munch, Pablo Picasso en Joan Miró.
De foto van de eetkamer geeft een scherpe indruk van Warhols exquise smaak.
Op een mahoniehouten kast met vijf laden (Baltimore, 1825) staat een zesdelig zilveren theeservies (Tiffany, 1900) tussen de gipsen bustes van twee markiezen (Frankrijk, achttiende eeuw). Vlak boven de kast hangt een idyllisch tafereel van edellieden die zich te paard vermaken in het woud, geschilderd door de Duitser August Wenderoth in 1850.
Deel twee is het mooiste uit de serie. Op het omslag staat dat er juwelen, meubels, versierselen en schilderijen in worden beschreven, kennelijk van iets minder allooi, anders waren ze wel in een afzonderlijke deel-catalogus terechtgekomen.
Er staat nog een woord op het omslag, collectibles, waaronder alles valt dat in de hoofd-categorieën geen plaats kan vinden. Een Nederlands woord is er niet voor. Dingen die je kunt verzamelen, op die ruime noemer komt het ongeveer neer. Niet echt de moeite waard, overblijfselen, dat klinkt er ook nog in door.
Sommige artikelen hadden wel wat hoger gewaardeerd mogen worden, de armband van Calder ($2500), de kandelaber van Lalique ($1500), een tekening van Richard Long ($1200). Maar op de meeste andere nummers is ‘collectible’ heel goed van toepassing.
Warhol was een aanbidder van de vlooienmarkt. Hij ging er elke dag met een grote tas naartoe, meestal in gezelschap van een vriend, alleen durfde hij niet. Altijd dong hij af, zelfs het geringste probeerde hij voor de laagste prijs te krijgen.
Waar ging zijn aandacht naar uit?
Spelletjes als Where’s Johnny, Magic Dots for Little Tots en Ring my Nose. De regels zijn mij niet bekend, maar de klank van de namen doet denken aan Nederlandse evergreens als Mens erger je niet, Pim Pam Pet en Ezeltje Prik.
Polshorloges gewijd aan Popeye, Mickey Mouse en Mister Magoo.
Hij kon geen pot waarin koekjes worden bewaard weerstaan. Ze hebben de meest uiteenlopende felgekleurde vormen, een pinguïn, een matroos, een big, Roodkapje, Donald Duck, Bugs Bunny, een koe, een uil, een kat. De kop doet dienst als deksel.
Over dit deel van zijn bezit werd in de kranten smalend geschreven. Het zou de kopers niet om het spelletje, het polshorloge of de koekpot zelf gaan, maar om het pure feit dat ze van Andy Warhol afkomstig waren. Het had ook iets anders mogen zijn, als het maar door het idool was aangeraakt, dan was de nieuwe eigenaar tevreden.
Die kritiek was terecht. En toch ging zij voorbij aan een omstandigheid die de hele veiling in gloed zette. Juist door Warhols roem werden de collectibles, die zo armoedig bij het Art Deco en de andere deftige kunstschatten afsteken, beschreven en gefotografeerd. In andere gevallen zouden die artikelen om hun geringe waarde en povere voorkomen niet eens worden genoemd. Nu kregen ze alle kansen, de stekeltjes van elke verzameling die dit keer niet door de mazen van het net waren geglipt.
Een hoge hoed in de oorspronkelijke doos van de firma John Cavanagh, Park Avenue, New York.
Drie nieuwe overhemden, nog in het cellofaan.
Een kleine houten krokodil met een geopende bek.
Twaalfhonderd blanco enveloppen.
En zelfs honderdtachtig prentbriefkaarten van Warhols naaste omgeving, Central Park, Ellis Island, South Street, Brooklyn-Bridge, Queensboro Bridge, gewone kaarten, gewone vergezichten.
Op de markt werkte hij niet aan een homogene verzameling. Impulsief kocht hij z’n collectibles, heel snel, even kijken, dat is het en meteen betalen. Die dagelijkse aankoop moet voor hem iets zijn geweest als de keuze van een paar schoenen of een jasje, ‘s morgens na het ontbijt.
Twee leren hoeden van een brandweerman.
Een keramische kop van Fowler, in de negentiende eeuw gebruikt bij de schedelleer.
Een soepterrien beschilderd met de letters van het alfabet.
Het ding dat zijn aandacht trok mocht hem niet langer dan een dag begeleiden. Daarna verloor het zijn kracht en werd het gestald in een kast of een opslagruimte van het huis in de zesenzestigste straat.
Het is niet eenvoudig de aard van de collectibles te betrappen, omdat ze in een tussengebied zweven. Voor hen geldt niet het overleg en de zorgvuldigheid waarmee Warhol zijn grote kunstschatten uitzocht. Ze raken eerder aan iets alledaags, iets dat heel vaak voorkomt en dat de veilingcatalogus van een grote nalatenschap zelden of nooit haalt.
De zes delen van Sotheby’s zesduizendste verkoop in New York – dat getal zou Warhol plezier hebben gedaan – schetsen het beeld van een Amerikaan, los van de prijzen en van het sentiment dat de koper in het veilinghuis dreef. De juwelen, dure meubels en al dan niet geslaagde schilderijen, hedendaags of uit het verleden, staan voor een gemoedstoestand, zijn vilein of vrolijk, melancholiek of behaagziek, erotisch of angstaanjagend.
Ze roepen niet een bepaald voorval op. Het zijn samenvattingen van de wijze waarop de verzamelaar de wereld zag, niet gekoppeld aan een datum of een decor uit zijn bestaan.
De collectibles, de nummers 819 tot en met 931, missen die eigenschap. In hen is niets samengetrokken. Ze verwijzen naar het onmiddellijke, bieden een opening naar de afdrukken die iemand dag in, dag uit op zijn omgeving achterlaat tot ze verdwijnen, als een gedeukte rubberen bal die onverwachts weer in zijn bekendste vorm schiet.
932. KRINKELS OP EEN ZIJDEN KUSSEN (met in elke hoek, bovenen onderkant, het monogram PhG). Na het opstaan op 3 januari 1977.
Uniek patroon. Een paar vlekjes door sinaasappelsap. Verder in goede staat. ($70).
933. AUTOSLEUTELS VAN ROLLS ROYCE SILVER SHADOW FOUR DOORS SEDAN, 1974, CHASSIS NO SRC 19904. De tijd dat ze zoek waren op 4 mei 1979; de minuten tussen 10.24 en 12.04. (Wellicht iets te ruime marges.) Maken een langere indruk. Ook bruikbaar voor andere doeleinden. ($100).
934. VEL BLANK PAPIER. Onbeschreven. Alleen vastgehouden door een minnaar en een minnares. Met ruimte voor eigen vingerafdrukken. ($80).
935. RINKELEND GELD (dimes). Alleen het geluid. Was voor het eerst duidelijk hoorbaar tijdens een gesprek op de morgen van 16 mei 1982. Gemaakt door man die met munten in zijn jaszak rammelde. Wilde het gesprek onderbreken. Nog steeds bruikbaar. Perfecte conditie. ($15).
936. VERREKIJKER, BAUSCH & LOMB, 1984. Waardoor alleen gezien: boten op de Hudson. Daarna meteen weer in foedraal. Niet vermoeid. Na de schepen bereid tot elk zicht. Jong. Schoon. ($1200).
EINDE VAN DE VEILING