Kester Freriks
De geldigheid van het verleden
Evocatie, schildering en uitbeelding van een tijdsperiode uit het verleden: dit is de gangbare karakterisering van de historische roman. Het tijdperk waar de auteur zijn aandacht op richt vormt een doorjaartallen, personages en historische gebeurtenissen afgebakend geheel. Het geschiedkundige materiaal dat hij hanteert, interpreteert en ordent wordt gevormd door documenten, biografieën en kronieken en dient als basis voor de herleving van het verleden. Dit impliceert dat de historische roman enerzijds uit het feitenmateriaal bestaat en anderzijds uit de verbeelding, de enscenering, daarvan. Deze laatste factor wordt de fantasie of het beeldend vermogen van de romancier genoemd. Hij moet zich inleven in de verleden tijd en in de personen die tot dat verleden behoren; van hem wordt verwacht dat hij beide aanschouwelijk maakt.
Bronnenstudie en beeldend vermogen zijn de voorwaarden van dit genre.
Het gevaar van de historische roman schuilt in de fantasie. Als die de overhand neemt op de historische gegevens dan is het verleden niet meer dan een decor en is de geschiedkundige waarde van de beschreven personages en gebeurtenissen ondergeschikt gemaakt aan de uitbeelding. Wat beloond wordt is de nostalgie van de lezer die de roman als een aantrekkelijke vermenging van avontuur en informatie leest. De kritische component, die in principe in iedere historische roman aanwezig is, verdwijnt achter een overdaad aan schildering. De romans waarbij dit het geval is zouden historische streekromans genoemd kunnen worden: zij appeleren uitsluitend aan de betovering die uitgaat van het onbekende.
Maar er zijn historische romans die geen geïdealiseerde of geromantiseerde
weergave van de geschiedenis bieden en waarin de fantasie door het historische besef van de auteur in evenwicht wordt gehouden. In deze romans speelt het verleden een dubbele rol: dichtbij en ver, bekend en vreemd. Het uiteindelijke doel van deze romans is een adequaat beeld van een tijdsperiode uit de geschiedenis te geven.
De vragen die naar aanleiding van het genre geformuleerd kunnen worden – Welk belang heeft de historische romancier bij het verleden? Welke feiten, en volgens welke methode, selecteert hij uit het duizelingwekkende aantal dat de historie telt? Maakt hij gebruik van reële personages of creëert hij fictieve ‘historische’ personages? – hangen direct samen met het kernprobleem van de historische roman: In hoeverre is het verleden geldig?
Met betrekking tot de beoordeling en waardering van de historische roman wordt in de literaire kritiek een misleidend criterium gehanteerd: de waarde van de historische roman wordt eenzijdig gebaseerd op de universele geldigheid van de behandelde thema’s, waardoor de gebondenheid van die thema’s aan de specifieke historische context wordt verwaarloosd. De kritiek zoekt in de historische roman voornamelijk constanten en parallellen met de actualiteit, zelden verschilpunten, zodat de enige functie van het verleden bewijsplaats voor hedendaagse ontwikkelingen lijkt te zijn. Tegen deze opvatting over de rol van de geschiedenis in de historische romans maak ik bezwaar; zij is onvolledig en ontneemt de personen en de gebeurtenissen uit het verleden hun uniciteit.
Over De blauw-zilveren koning van Willem Brakman schrijft Daan Cartens in Bzzlletin het volgende: ‘Is zijn roman dan een historische biografie, een chronologisch verhaal hoe het zo ver kon komen dat Ludwig (Ludwig 11 van Beieren, 1845-1886, kf) zich uiteindelijk verdronk, nadat hij eerst zijn psychiater had gewurgd? Nee, De blauw-zilveren koning is geen historische roman, al is het onderwerp historisch, maar de Ludwig-figuur staat voor veel meer hoofdpersonen in het werk van Brakman, het zijn mensen die niet in de algemeen geaccepteerde werkelijkheid leven, die zich een realiteit scheppen in hun verbeelding (…).’1.
En op grond van een uitspraak van Louis Ferron – ‘Het is mijn enige bedoeling de grenzen tussen fictie en werkelijkheid voortdurend zwevend te houden, en de spanning tussen wat ik bedenk en de werkelijkheid
waarop het gebaseerd is steeds in een heel wankel evenwicht te houden.’2. – formuleert Cartens over Ferrons Duitse trilogie (Gekkenschemer, Het stierenoffer en De keisnijder van Fichtenwald) de volgende stelling: ‘De realiteit die Ferron beschrijft is dus zeker geen historische, hij schrijft ook geen historische romans, maar projecteert zijn persoonlijke denkbeelden in een bepaald klimaat.’3.
Volgens mij sluit een historische roman volstrekt niet uit dat de hoofdpersoon ervan overeenstemt met ‘veel meer hoofdpersonen’ in het werk van de betreffende auteur. Cartens’ mening hierover berust op een foutieve interpretatie van de historische roman. De essentie van de historische roman, de vermenging van feitenmateriaal en fantasie, wordt door hem niet onderkend. Bovendien plaatst hij de begrippen ‘historische biografie’, ‘chronologisch verhaal’ en ‘historische roman’ op één lijn, daarmee suggererend dat ze synoniem met elkaar zouden zijn. Ook dat is onjuist. ‘Historische biografie’ en ‘chronologisch verhaal’ zijn aspecten van de historische roman: zij hebben respectievelijk betrekking op de historiciteit en de ordening van de gebeurtenissen. De blauw-zilveren koning van Brakman is echter wèl een historische roman en tevens dient Ludwig ii van Beieren geaccepteerd te worden als een personage dat samenhangt met andere personages in het oeuvre van Brakman. De conclusie die zich opdringt na lezing van Cartens’ betoog is: een roman die een historische periode tot onderwerp heeft kan geen historische roman zijn, als de thematiek van het boek in overeenstemming is met de thematiek van de auteur. Een conclusie die ik niet onderschrijf – integendeel. In het Vooraf van de roman wijst Brakman overigens op de historische gebondenheid van het boek en van de hoofdpersoon: ‘Ludwig ii, door Gods genade koning van Beieren, werd geboren en stierf binnen de Duitse romantiek, een periode die hem zijn grillige contouren leverde.’4.
Cartens onderschat het belang van het genre. Zijn toon is die van het excuus, alsof het boek zich ervoor moet schamen dat het aan één historische figuur en aan één historisch tijdvak is gebonden – en alsof het daardoor zijn actuele geldigheid zou verliezen. Over zijn opmerking over de Duitse trilogie van Ferron kan ik kort zijn. De dwingende vraag die Cartens oproept maar onbeantwoord laat, is deze: Welke ‘bepaalde klimaat’ is het
dan waarin Ferron zijn ‘persoonlijke denkbeelden’ projecteert, als dat klimaat ‘zeker geen historische’ realiteit is? Ik stel het volgende antwoord voor: De realiteit die Ferron beschrijft is historisch en de romans die de trilogie vormen zijn historische romans, omdat zij een nauwkeurig afgebakende, in drie eenheden verdeelde, periode uit het verleden bestrijken, vanaf het Duitsland van Bismarck tot en met het Derde Rijk. Dat de thematiek van de trilogie Ferron eigen is en heden ten dage actueel, verhindert niet de historische gebondenheid van de romans.
Dezelfde toon van het excuus heb ik aangetroffen bij Marjan Groenewegen in haar artikel over Marguerite Yourcenar in Literair Paspoort: ‘Iets wat onmiddellijk opvalt als men zich een totaalbeeld probeert te vormen van het werk van Yourcenar is dat zij, zoals gezegd, zelden over het heden schrijft, terwijl men toch uit interviews en autobiografisch werk kan opmaken dat zij zich wel degelijk betrokken voelt bij de actualiteit’5. Wat óók onmiddellijk opvalt: ‘terwijl’, ‘toch’ en ‘wel degelijk’. Tussenvoegsels die Yourcenar ervoor moeten verontschuldigen dat in haar boeken de huidige tijd plaats heeft ingeruimd voor de geschiedenis. Ook de volgende uitspraak van Groenewegen doet op geen enkele manier recht aan de historische roman: ‘Toch is wat zij doet bepaald geen blinde vlucht in het verleden: de geschiedenis is voor haar geen doel, maar slechts een middel. Het is een middel om bepaalde blijvende, eeuwige waarden te ontdekken in het menselijk bestaan: graag kiest zij dan ook perioden waarin men duidelijk bezig was met het ontdekken van essenties, het opbouwen van iets nieuws.’6. Opnieuw het argument van de universele waarden, dat de historische bepaaldheid van Yourcenars romans in het diskrediet brengt. En opnieuw dé verradelijke stijlbloempjes ‘toch’ en ‘bepaald geen blinde vlucht’, waardoor de stelligheid van haar opmerking wordt ondergraven.
Uit de Noot van de schrijfster echter, waarmee Yourcenar Het hermetisch zwart besluit, blijkt overduidelijk dat het haar belangrijkste doelstelling is geweest een goed gedocumenteerde historische roman te schrijven, met als middelpunt het imaginaire personage Zeno, arts-filosoof-alchimist, volgens het verhaal levend van 1510 tot 1569. Op geen enkele manier toont Yourcenar de huidige actualiteit van het boek aan, in tegenstelling tot Brakman die in het genoemde Vooraf wijst op de dubbele betekenis die
Ludwig ii heeft: zijn individualisme is een illustratie van de negentiende eeuw en een actualiteit van de twintigste.7. Haar nawoord is een exacte opsomming van zestiende eeuwse personen, geschriften en schilderwerken waardoor zij zich heeft laten inspireren en die zij, in combinatie met geschiedkundige gebeurtenissen, heeft gebruikt om de historiciteit van Het hermetisch zwart te funderen. ‘In enkele gevallen is zelfs de uitdrukking van een gevoel of een gedachte ontleend aan historische tijdgenoten van de hoofdpersoon, als om aan te tonen dat dergelijke zienswijzen wel degelijk in de zestiende eeuw thuishoren.’8.
De auteur van de historische roman hoeft niet gerechtvaardigd te worden door de op verontschuldiging gebaseerde argumentatie, zoals die wordt toegepast door Cartens en Groenewegen, waardoor de historische roman gereduceerd wordt tot projectiedoek van algemeen geldende thema’s die geïsoleerd worden van iedere tijdsperiode, zowel van de historische als van de hedendaagse. De historische roman ontleent zijn belang aan de verhouding tussen geschiedkundige bepaaldheid en huidige actualiteit. Het is dan ook onjuist te veronderstellen dat het met elkaar in strijd is de geschiedenis als onderwerp voor een roman te kiezen en tegelijkertijd geïnteresseerd te zijn in de actualiteit van de twintigste eeuw. De geldigheid van het verleden, en de fascinatie die van het verleden uitgaat, is tweevoudig: zij wordt bepaald door de realiteit van de historische periode en door de betrokkenheid van die tijdsperiode op de hedendaagse.
- 1.
- Daan Cartens – Zijde en Satijn. De ?Ludwig? – roman van Willem Brakman. In: Bzzlletin, 9e jaargang nr. 85, april 1981, pag. 59-63
- 2.
- ?Merkwaardig dat Borges niet genoemd is.? Interview met Louis Ferron, door Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper. In: Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper – Het nieuwe proza. Interviews met jonge nederlandse schrijvers. Amsterdam, 1978, pag. 108-148.
- 3.
- Daan Cartens – De verlossing van het kwade. De ?Duitse? romans van Louis Ferron. In: Bzzlletin, 9e jaargang nr. 80, november 1980, pag. 41-46.
- 4.
- Willem Brakman – De blauw-zilveren koning. Roman. Amsterdam, 1977, pag. 9.
- 5.
- Marjan Groenewegen- Marguerite Yourcenar. In: Literair Paspoort, 32e jaargang nr. 290, mei-juni 1981, pag. 744-747.
- 6.
- Zie 5.
- 7.
- Zie 4, pag. 12.
- 8.
- Marguerite Yourcenar – Het hermetisch zwart. Vertaald uit het Frans door Jenny Tuin. Amsterdam, 1971, pag. 315.