Theater
Koelhoofden contra cerebralen
Op vrijdag 8 februari vond in het gebouw van de stichting Le Canard de openbare redactie-overdracht plaats van het tijdschrift Podium. De nieuwe redactie, die uit de heren Buddingh’ en Vinkenoog bestaat, zat geflankeerd door enkele prominenten van de experimentele poëzie op een echt podium, achter een lange tafel. De heer Buddingh’ opende de avond met het aankondigen van het programma van zijn tijd-schrift dat wars zou zijn van elke verstarringen een militant standpunt in literaire zaken zou paren aan een koel hoofd in de politiek. Nieuw zou echter vooral zijn, aldus de heer Vinkenoog, die af en toe in de rede viel, dat het woord geluk dit jaar zijn intree zou doen. Dit woord zou eindelijk een nieuwe betekenis krijgen en niet zoals tot nu toe, gebruikt worden voor begrippen als gezin, huis en haard. En wat de experimentele poëzie betreft, zij had na eerst zeven jaren lang getast te hebben haar vorm gevonden ondanks het oerwoud van miskenning waardoor zij zich nog steeds een weg moet banen. ‘Wij zijn geaccepteerd’, riep iemand uit de zaal, ‘wij hebben onze uitgevers’, beaamde de heer Vinkenoog en hij kondigde aan dat het grootste deel van de voor te lezen verzen binnenkort bij Stols zou verschijnen. De inleiding werd besloten met het voorlezen van enkele onderwerpen waarvan men hoopte dat inzenders naar Podium er over zouden schrijven. Het waren: vijf Mei 1945, tien Mei 1940, de Februaristaking, Dolle Dinsdag, en een paar andere die betrekking hadden op de tweede wereldoorlog, met als laatste datum Korea. Toen iemand uit de zaal verontrust aan de redactie vroeg of het nieuwe Podium zich nu met politiek zou gaan bemoeien, sprong redacteur Vinkenoog op en riep hem verontwaardigd toe: ‘Wilt U dan dat wij in een ivoren toren blijven?’
Achtereenvolgens lazen toen de dichters Gils, Snoek, Vinkenoog, Polet, Andreus, Elburg en Buddingh’ uit eigen werk voor, waarbij men kon constateren dat de experimentele dichtkunst wanneer zij op juiste toon en liefst in het Vlaams, voorgedragen wordt, grappig kan zijn en dat haar dichters de neiging hebben vreemdtalige uitdrukkingen vreemd te gebruiken zoals Die Untergang des Abendlandes. Wie zich een beetje verveelde kon zijn aandacht wijden aan enkele losse vierkante meters rode verf die als peinture criminelle van Armando, de wanden van het zaaltje opvrolijkten. Hoe veelzijdig de criminaliteit van Armando is zal de lezer kunnen zien in het jongste nummer van Podium, waarin enkele gedachten van hem staan.
Na de pauze wekte redacteur Vinkenoog het publiek op vragen te stellen, immers de avond was georganiseerd om de reacties van het publiek te horen, en mochten deze uitblijven dan zou de redactie zich gedwongen voelen opnieuw voor te lezen. Het voorstel van de heer Lehmann om bij wijze van experiment alleen de eerste helft van experimentele dichtregels als een vers voor te lezen werd verworpen, en toen niemand iets te vragen bleek te hebben begon de redactie inderdaad opnieuw en wel met het voorlezen van grafregels als: ‘Hier ligt Bert Bakker aanmerkelijk makker’, en nog grappiger grapjes zoals gefingeerde advertenties van juffrouwen die kennismaking zoeken met heren. Al gauw kwam toen de eerste vraag los en wel van de kant van een geërgerd toehoorder die wenste te weten waarom Podium zulke rotzooi niet naar Libelle toestuurde. In een lang en vernietigend antwoord zette redacteur Vinkenoog uiteen dat de experimentele poëzie uniek is, want zonder stoplappen, dat het tijd werd dat de literatuur geen lange bekken meer trok, wat ieder die zoals hij een moeilijk leven had gehad, zou waarderen en dat het wel een schandaal was dat er zich anno 1957 nog zulke mensen onder je publiek bevonden.
De heer C. Nooteboom was het volkomen met hem eens en wees de ergste aan: de heer F. Bolkestein, een jonge man met het uiterlijk dat in vroeger jaren typerend voor een
student geacht werd. Hem daagde Nooteboom uit een vers van de niet aanwezige dichter Kouwenaar in bewerkte vorm voor te lezen. Na Bolkestein’s voordracht viel een stilte totdat Vinkenoog, die geboeid geluisterd had, triomfantelijk beweerde: ‘daar staat geen stoplap in’.
Pas na Bolkestein’s verbaasde opmerking dat hij dan ook maar halve versregels had voorgelezen, barstte de zaal in lachen uit en zag Vinkenoog zijn vergissing. Buddingh’ meende dat halve experimentele regels altijd nog beter zijn dan hele, gewone; Nooteboom riep dat zo’n voordracht niet het bewijs was waarop hij nog steeds wachtte; Vinkenoog wees nog eens op het gebrek aan stoplappen en op het feit dat men van een publiek dat beter in z’n disputen kon blijven praten, geen aanvallen verwachtte (een mening die des te verrassender kwam omdat hij en Nooteboom er eerst zo nadrukkelijk naar gevraagd hadden); in de zaal klonken kreten als: studenten moeten in hun kroegen blijven zitten; een dame naast mij riep: ‘Ik heb een hekel aan academici, Vinkenoog heeft meer geleefd dan zij allemaal bij elkaar’; ‘Wat zij doen, dat kun je leren, zij zijn cerebraal’, opperde een andere.
Dat niets zo in staat is om mensen op te winden als het stellen van simpele vragen naar wat zij eigenlijk bedoelen, bleek ook deze avond weer tot de verbazing van wie op informatie uit was. Ik noem maar één voorbeeld, want het zal U misschien, evenals het mij deed, interesseren wat de Podiumredactie verstaat onder een koel hoofd in de politiek. Toen een meisje dat dan ook in de loop van de avond vroeg, antwoordde redacteur Vinkenoog dat de communisten best mogen zeggen wat ze vinden, hij zelf vond het een groot schandaal dat iemand als Speidel etc. etc. Uit dit antwoord meende zij op te maken dat dus ook de heethoofden hun mening in Podium konden afdrukken, en redacteur Buddingh’ beaamde dat. Maar de vraag van een ander naar wat dan het verschil mag zijn tussen een heet- en een koelhoofdig standpunt in de politiek, werd door redacteur en publiek als in hoge mate ongepast verworpen. Voor een antwoord zal men dus moeten wachten op de nieuwe nummers van Podium.
RENATE RUBINSTEIN