Kroniek van de roman
Carel Peeters
De man zonder naam
Wanneer Allard Schröder zijn roman De dode arm als ondertitel ‘Een Romantisch leven’ meegeeft weet je dat de cultuurgeschiedenis niet ver weg is en dat de roman zich in een bedding van duurzame literaire motieven bevindt. Wat ‘romantisch’ ook allemaal mag betekenen, zeker is dat de hoofdpersonen geen uitgesproken rationele wezens zullen zijn. Ze hebben hun drijfveren en emoties niet strak in de hand, ook al zouden ze er graag de baas over willen zijn.
Wie op die ondertitel stuit na de roman gelezen te hebben, voelt zich enigszins gemanipuleerd en in een literair-historisch keurslijf geregen. Wat hij eerst als een reeks unieke verwikkelingen, levensperioden en familieconflicten beschouwde krijgt ineens een etiket van buiten de roman aangereikt. De persoonlijke mythologie van de hoofdpersoon Ernst Coltersteen wordt ineens van zijn uniciteit ontdaan, terwijl de erkenning van de menselijke uniciteit nu juist een van de kroonjuwelen van de romantiek is.
In De dode arm schijnt het licht van beproefde literaire motieven. Die spelen in deze roman zowel een natuurlijke als een enigszins kunstmatige rol: ze zijn uniek voor de betreffende personages en tegelijk zijn ze bekende prototypen, vertrouwde figuren uit de cultuurgeschiedenis. Zoals Mefisto, de man die altijd ‘nee’ zegt en altijd de bedoeling heeft om de charmes van het kwaad uit te buiten. Hij verschijnt in de gedaante van de man met de veelzeggende naam Chas Widergaenger. Hij kiest domicilie in het stadje A*** waar Ernst Coltersteen met zijn moeder en stiefvader woont. Widergaenger is een Mefisto, en hij speelt hem ook wanneer hij tegen Coltersteen zegt dat hij ‘geheel tot zijn dienst’ staat: hij wil hem ‘in het leven laten slagen’. Coltersteen komt onder de indruk van hem. Hij begint Widergaengers arrogante zelfstandigheid, zijn koude berekening, te bewonderen. Hij wil ook zo koud worden.
Maar ondertussen is Coltersteen al van kindsbeen af het vriendje en de buurjongen van Almi, het meisje dat niet kan praten, slecht kan zien en het verstand heeft van een driejarige. Hij is met haar opgegroeid, heeft met haar in de zandbak
gespeeld, met haar gewandeld, haar naar het schooltje gebracht waar ze de hele dag stil voor zich uit zat te kijken met een stralende glimlach op haar mooie gezicht. ‘Almi was de uitzondering op iedereen’. Met Almi wandelde hij bijna dagelijks naar ‘de dode arm’ van de rivier die vlak bij hun huis stroomt. ‘Almi was het hart van de wereld, zover hij die kende.’ Almi is de innocente, de goddelijke onnozele, de schuldeloze die een blanco ziel heeft in een wereld van louter bezoedelde zielen. Geen wonder dat Widergaenger jaloers op haar is, dat hij Coltersteen van haar wil weghouden, en dat Almi instinctief niets van hem wil weten. Wanneer ze ‘twintig’ is loopt Almi op een dag alleen en ongezien naar de dode arm van de rivier en verdrinkt.
De romantiek van De dode arm zit niet alleen in deze romantische personages. Het zit ook in Schröders bij vlagen bezwerende stijl en zijn besluit om Coltersteens terugkerende dromen over Almi een prominente plaats te geven in zijn leven. Maar ook Schröders metaforen en vergelijkingen om de uitstraling van iets of iemand op te roepen verlenen de wereld een aureool van suggestieve betekenissen, romantisch diepere lagen, onuitgesproken ervaringen. Zoals hij schrijft over één van de vrouwen in Coltersteens leven die zich eerst aan hem voor had gedaan als een onbereikbare engel (een soort Almi in andere gedaante) maar hem ineens nodig heeft: ‘Ze was niet langer de blonde engel, die onaanraakbaar uitsteeg boven de vuile, zondige wereld. Onder die blanke schoonheid had altijd een duister vuur van koude zwarte vlammen gebrand, die niets verteerden, maar juist iets koesterden, wat de wereld niet mocht weten.’
De romantiek van De dode arm zit niet alleen in deze romantische personages
Schröder maakt van Ernst Coltersteen geen wilde romanticus die zich in het ene na het andere avontuur stort. Hij is eerder een passieve romanticus die zich laat leven door de omstandigheden. Hij zegt wel dat je tijdens een gevecht pas echt leeft, maar hij doet het liever niet. Hij vecht met leeftijdgenoten omdat hij wordt vernederd en uitgescholden voor ‘bastaard’. Hij is het kind van een moeder die na de oorlog gedurende een week met een Amerikaanse piloot omgang zou hebben gehad en die daarna is verdwenen. Vandaar dat Coltersteen zegt dat hij eigenlijk geen naam heeft. Hij heeft het gevoel dat hij niet werkelijk bestaat. Hij heeft de naam van zijn moeder, maar wil die van zijn vader. Hij heeft ook nog een zachtmoedige stiefvader, Wolkenband. Hij wordt ‘een naoorlogse narcist met drie namen’, zegt hij zelf.
Dat Coltersteens zijn vader zoekt betekent dat hij ondertussen een ontheemde is die fantasieën heeft van een heldhaftige vader. Wanneer hij al over de dertig is moet hij zichzelf bekennen dat hij nog steeds ‘wacht’ tot het echte leven begint.
Al die tijd was er ‘niets wat hij het zijne kon noemen: geen plek, geen idee, niets’. Schröder wrijft dit wachten nog extra in door de scherpe beelden die hij ervoor bedenkt: ‘Wachten op een verlossing die niet komt. Een deur op een muur schilderen en wachten tot hij opengaat.’ Wanneer Coltersteen zijn vader uiteindelijk vindt leidt dat niet bepaald tot een bevrijding. Zijn vader blijkt een ss-soldaat, een Obersturmführer die in 1944 Arnhem gelegerd was. Het is alsof het kwaad nu ook in hem huist. Hij gaat nog meer van de onschuldige Almi dromen.
Het verbazingwekkende aan De dode arm is dat Schröder van Coltersteen een man heeft willen en kunnen maken zonder diepte, ook al heeft hij een verleden, ook al heeft hij van moeders kant een roemruchte familie, ook al leidt hij een vol, druk en niet zo deugdzaam leven. Het is een vlees noch vlees-figuur, maar hij is wel de exclusieve bezitter van een reeks jaloers makende herinneringen aan de onschuld van Almi. Die werken als een verzoenende wolk. Zij verschijnt hem regelmatig in zijn dromen. Ook al is Coltersteen niet zo’n interessante figuur, dat maakt hem des te intrigerender als protagonist van een omvangrijke (565 pagina’s) roman die zijn hele leven bestrijkt, en waarin veel gebeurt waar Coltersteen zich wel en niet bij betrokken voelt. Hij neemt wel en niet deel aan het echte leven, alsof hij zich met zijn gedachten en gevoelens altijd meer in het geïdealiseerde verleden met Almi bevindt. Daar is het in ieder geval ‘altijd licht en melodieus.’
Met de kalmte van de eeuwige tijd laat Schröder zijn Coltersteen als twintiger in Frankfurt verblijven in de marge van radicale jongeren. Hij speelt daarin geen actieve rol, maar zal jaren later wel worden opgepakt en belandt dan voor vijf jaar in de gevangenis omdat zijn vroegere vrienden hun schuld op hem, de onschuldige, wisten af te schuiven. Daarna vindt hij in Katharine Ueberberger in de Duitse bergen een surrogaat voor Almi. Wanneer zij in het begin van hun kennismaking met iets instemt vertolkt Schröder Coltersteens juichstemming met passende zwier: ‘een leeuwerik steeg jubelend ten hemel, een vroege hommel vloog gonzend over de wereld, de landerijen golfden van plezier, in het dorp werden de kerkklokken geluid en vreugdetranen van vloeibaar brons drupten uit de galmgaten het dal in. O Katharina Ueberberger!’ Met haar gaat Coltersteen als houtvester een tijd in een donker woud werken, zoals hij later in de gevangenis met zijn geest in ‘het grenzeloze woud van zijn onderbewuste’ afdaalde ‘om te ontwaken uit de begoochelingen van de wereld, om zijn hartstochten te verliezen, zijn woede en spijt.’
Tot het romantische arsenaal aan motieven in De dode arm behoort dat Coltersteen met figuren te maken krijgt die zich thuis voelen in de duistere krochten van de menselijke ziel. De mooie Katharina draagt een verleden als fotomodel met zich mee waarin zich van alles heeft afgespeeld dat gezorgd heeft voor
haar ondoorgrondelijke doodsdrift. Dat brengt haar in contact met louche figuren uit de wereld van de autoraces. Figuren die geen tegenspraak dulden. Omdat hij eigenlijk een ‘niemand’ is met vele namen, zoals hij zelf eens zegt, kan Coltersteen zich met het grootste gemak ook tot een gigolo in een Kurhotel ontpoppen. Wanneer hij na de dood van zijn moeder dertig jaar later weer in zijn geboortestad komt, blijkt hij een zoon te hebben die dertig jaar geleden is ontstaan uit een vriendschap die een week heeft geduurd. De zoon blijkt een compagnon van Coltersteens vroegere mefistofelische ‘vriend’ Widergaenger. Samen zitten ze in niet helemaal zuivere handeltjes. Coltersteens familie van moederskant, zo blijkt hem bij ‘thuiskomst’ uit de nagelaten papieren, heeft in de oorlog flink gecollaboreerd.
De dode arm is een hoogtepunt in het werk van Allard Schröder
Het gevaarlijke aan De dode arm is dat de gewilde passiviteit en gemelijkheid van Schröders hoofdpersoon (het meeste overkomt hem), een keur aan verwikkelingen moet dragen. Schröder heeft zich niet willen beperken en stapelt de ene na de andere ernstige gebeurtenis op elkaar. Dat Coltersteen daar in de kern buiten blijft staan, versterkt natuurlijk de tweedeling die al vanaf het begin in zijn hoofd zit (de Almi-onschuld tegenover de schuld in zijn familie en de wereld), maar je vraagt je af of dat met steeds weer nieuwe verwikkelingen gepaard moet gaan. Schröder compenseert dit bezwaar ondertussen ruimschoots door zijn geïnspireerde manier van schrijven en door ruim voor het einde met een bijfiguur voor de dag te komen die terugverwijst naar het begin en naar Almi: een vrouw die Coltersteen in de schouwburg ziet en die als twee druppels water op haar lijkt, maar de leeftijd heeft die Almi zou hebben gehad als ze was blijven leven. Met veel moeite komt Coltersteen met haar in contact. Natuurlijk is hij uit op een verhouding met deze Amélie, maar zo ver komt het niet. Wel weet Schröder romantisch te suggereren dat de verschijning van deze Amélie geen toeval is en ergens in de sterren geschreven stond.
De dode arm – afgezien van de dode arm van de rivier komen er wel drie mensen in voor met een kort, dood armpje, onder wie de Mefisto Widergaenger – is een hoogtepunt in het werk van Allard Schröder. Coltersteen krijgt voortdurend te maken met cynisme, collaboratie, corruptie en geweld, ook van zijn eigen familie. Maar hij wordt er niet echt onderdeel van. Hij weet zich te redden door zich vast te klampen aan zijn beste herinneringen en ze te revitaliseren bij het zien van de oudere Almi in Amélie. Ook al vindt hij haar lichtheid niet in het echt terug en is hij gedoemd tot melancholie, in zijn hoofd is de herinnering aan haar lichtheid veilig. Hoe romantisch is een roman nog over een man met zo weinig eigenschappen?