kroniek van de roman
Carel Peeters
De verstoorde estafette
De speciale attractie van de kunstenaarsroman is dat je er zeker van kunt zijn dat alle hoeken en gaten van het leven aan bod zullen komen. Hoe dan ook bevat een kunstenaarsroman een artistiek en existentieel drama met een zekere diepgang. Kunstenaars worden maar ten dele geboren, en het niet-geboren deel heeft het niet makkelijk, of wil het zich niet makkelijk maken om te bereiken wat men wil. De romantische wortels van het kunstenaarschap laten zich nog steeds gelden, zeker als het om kunstenaars gaat van voor de Tweede Wereldoorlog. Tot die tijd is de kunstenaar als eenzame held die een weg gaat die anderen niet durven gaan, nog springlevend. Daarna heeft de ontmythologisering van het kunstenaarschap plaats. Als een kunstenaar nu nog op het schild wordt geheven is het niet als Wagneriaanse cultuurheld, maar vooral als ‘celebrity’, iemand bij wie men al gauw denkt dat het niet alleen zijn artistieke kwaliteiten zijn geweest die hem zover hebben gebracht. De publiciteitsmachine heeft mogelijk ook zijn werk gedaan.
De roman Het grote zwijgen van Erik Menkveld gaat over de verhouding tussen Alphons Diepenbrock en Matthijs Vermeulen, twee componisten en musicologen, de een uit de generatie die in het begin van twintigste eeuw in de kring van het Amsterdamse Concertgebouw en Willem Mengelberg van zich deed spreken, en de ander die in jaren dertig als componist bekend werd, nadat hij eerst als criticus bij verschillende kranten een geduchte stem was geweest. Vermeulen ontwikkelde een uitgesproken voorstelling van hoe de muziek van de toekomst eruit moest zien en maakte daarmee vijanden.
Dat Erik Menkveld een roman over deze kunstenaars uit een half nabij verleden wilde schrijven, heeft natuurlijk een speciale reden. Met de meeste hoogachting, zijn vorige boek bestaande uit brieven aan dichters, componisten, beeldhouwers en schrijvers, ging over waardering en bewondering en bevatte vragen over de kern van hun werk. Voor Menkveld zijn het geen gewone stervelingen, maar exemplarische figuren die hij in de geest van Petrarca als ‘familie en vrienden’ zou willen zien. Hij maakt geen zware cultuurhelden van Robert Schumann,
Martinus Nijhoff, Petrarca of Willem Kloos, maar hij wil ze wel als weldoeners beschouwen die hem, maar hem niet alleen, ‘geestelijk hebben wakker geschud en gevormd’, zoals het motto van het boek, afkomstig van Petrarca, zegt.
Het grote zwijgen is een roman over de grandeur en de misère van de verhouding tussen meesters en leerlingen, over bewondering en afkeer, over navolging en afscheid, over het culturele Oedipuscomplex waarbij de leerling van de meester wegdrijft of hem overvleugelt. Het is niet minder een roman over het willen bereiken van artistieke hoogten, het tonen van culturele moed en het realiseren van het geëxalteerde verlangen om iets verhevens in muziek om te zetten, zoals ‘het leven gezien uit de gezichtshoek van het eeuwige en het goddelijke’, zoals Diepenbrock. Het gaat om artistieke idealen en hooggestemde gevoelens die nu een enigszins dwaze indruk maken. Het is een soort verhevenheid die nu botst op de hedendaagse, aan cynisme grenzende nuchterheid.
Dit moet precies de reden zijn waarom Menkveld deze roman heeft willen schrijven: hij wilde laten zien hoe kunstenaars nog artistieke idealen nastreefden, wat ze op het spel wilden zetten voor wat ze zich in hun hoofd haalden. Ze wilden voorgangers verwerken, hun meesters overtreffen, met collega’s naar iets streven dat hen vanuit een verre horizon dwingend wenkte.
Hij wilde laten zien hoe kunstenaars nog artistieke idealen nastreefden
In zijn brief aan de beeldhouwer Hildo Krop in Met de meeste hoogachting komt Menkveld te spreken over zijn leermeester aan de Vrije Universiteit, Dick van Halsema. Van hem leerde hij dat achter elke grote dichter, of het nu Leopold, Kloos of Gorter is, wel een glimp van een filosoof opgevangen kan worden die hun wereldbeeld heeft beïnvloed of gevormd. Van Halsema bezorgde hem een idee van de hoogten en diepten waar deze dichters op uit waren. Ze wilden voldoen aan verreikende poëtische eisen. Bij Menkveld riep dat een identiek verlangen op: ‘waren er maar,’ verzuchtte hij vijfentwintig jaar geleden tegen Van Halsema, ‘een Die Geburt der Tragödie en een Wagner van deze tijd, die ons een poosje lieten zien hoe we tegenover de toekomst en het verleden moeten staan. Die ons een “groot verhaal”, een grote kunst- en werkelijkheidsconceptie te bieden hebben, want alle grote verhalen – van de religie, van het socialisme, van een idealistische gemeenschapskunst – lagen in mijn studietijd door een aantal voornamelijk Franse filosofen volledig aan diggelen.’
In Het grote zwijgen gaat het over de grote kunst- en werkelijkheidsconceptie van Diepenbrock en Vermeulen. Wat ze gemeen hadden, en wat hen uit elkaar dreef. Maar als het daarbij bleef zou het louter een ideeënroman zijn geweest, ge-
illustreerd aan de hand van twee kunstenaars. Maar Menkveld schreef ook een roman waarin die ideeën en ambities zijn ingebed in het echte en gewone leven, inclusief de dynamiek van heftige liefdesrelaties, de rust van het huiselijk geluk, de verplichtingen en spanningen van het sociale leven en de hel van de Eerste Wereldoorlog, die een cruciale rol gaat spelen in de kunst- en werkelijkheidsconceptie van Vermeulen.
Het grote zwijgen is een historische roman omdat hij zich afspeelt in het begin van de vorige eeuw tot ongeveer 1917, maar voor de rest is het een moderne roman, met een vernuftige, maar niet opzichtige literaire structuur. Muziek en liefde strijden in het leven van Diepenbrock en Vermeulen om de aandacht, bij Diepenbrock omdat hij als getrouwd man verliefd is op zijn leerlinge Jo, bij Vermeulen omdat hij een jongen van eenvoudige komaf niet alleen in de muziek inwijdt, ook al wordt dat niet zo expliciet gezegd.
De vernuftige structuur van Het grote zwijgen is te zien in hoofdstuk vier, waarin Vermeulen zijn eerste bezoek brengt aan Diepenbrock. De uitnodiging is het gevolg van zijn lovende recensie in De Tijd over Diepenbrocks Marsyas, uitgevoerd in het Paleis van Volksvlijt in Amsterdam. Wanneer Vermeulen in Diepenbrocks kamer is gelaten, maakt die eerst een brief af die hij aan het schrijven is. Daarna gaat Diepenbrock de brief naar beneden brengen zodat hij gepost kan worden. Hij blijft lang weg omdat hij opgehouden wordt door de jongen die kranten komt brengen. De afwezigheid van Diepenbrock is voor Menkveld als alwetende verteller het moment om op een vanzelfsprekende manier van alles te vertellen dat voor de kennis van Diepenbrock en het verhaal van belang is. Over zijn relatie met de Tachtigers, met Gorter en met Willem Kloos aan wie hij waarschijnlijk de brief schreef waarvan Vermeulen nu het kladje op zijn bureau aan het lezen is. Ook horen we dat Diepenbrock muziektheoretische artikelen in De Nieuwe Gids heeft geschreven, die Vermeulen ‘dagenlang heeft doen duizelen van instemming en bewondering’. Vermeulen heeft alle tijd om de foto’s (van Mengelberg en Mahler, met opdracht), tekeningen en memorabilia in de kamer te bekijken, waar de lezer ook zeer van profiteert. Wanneer Diepenbrock dan eindelijk terug is wordt ook melding gemaakt van de eerste verschillen van mening tussen Diepenbrock en Vermeulen, aangezien Vermeulen een bepaalde passage in de Marsyas een ‘snurkend basmotief’ had genoemd. Dat wil Diepenbrock wel eens uitgelegd hebben.
Op een listige en natuurlijke manier weet Menkveld terugblikken in te lassen, uit te weiden, zijpaden in te slaan, herinneringen boven te laten komen. Dat verleent Het grote zwijgen een ongedwongen, maar substantiële textuur. Menkveld weet ook op verschillende manieren een beheerste spanning in de roman te
houden: door de aanhoudend wrevelige verhouding tussen Diepenbrock en zijn vrouw Elsa vanwege zijn verliefdheid op zijn leerlinge Jo, en door de dynamiek die het koesteren en nastreven van zijn muzikale idealen oproept. Diepenbrock spiegelt zich aan de ‘goddelijke kracht’ in het binnenste van Gorter en Mahler, ‘het gestaag brandende vuur van de allerfelste geestdrift’. Het gaat om melodieen die ‘geluidgeworden essentie van de ziel’ zijn. Werkelijk grote componisten hebben ook ‘een grote ziel’. De muziek moet de mensen weer ‘in contact brengen met hun goddelijke oorsprong’ en hun de suggestie geven van het bestaan van ‘alomvattende liefde’.
Het mooiste in Het grote zwijgen is de verwevenheid van die hooggestemde muzikale idealen met de aardse verlangens van de personages. Die muzikale idealen zijn het resultaat van onderlinge herkenning, van verwante zielen en vuur dat een oudere in een jongere ontsteekt. Het grote zwijgen is ook een roman over de estafette van het doorgeven en loslaten van ideeën, inspiratie, ambities en verlangens, vermengd met liefde en erotiek. Vermeulen wordt op een jongensinternaat muzikaal wakker geschud door de aandacht, vriendschap en kennis van pater Dobbelsteen. Daarna door de aandacht en inspiratie van de muziekcriticus Daniel de Lange, gevolgd door die van Diepenbrock, eerst op afstand, daarna door het persoonlijk contact. Bij die estafette gaat het steeds om het gelukkig makende besef door een ander ‘ten diepste gekend te worden’, een bevestiging van de kern van je bestaan – zoals zich dat ook voordoet in het geval van liefde.
Menkveld weet ook op verschillende manieren een beheerste spanning in de roman te houden
Bij die estafette gaat het ook wel eens mis en wordt het stokje niet meer overgenomen. Er ontstaan andere, nieuwe inzichten, zoals bij Vermeulen over ‘de muziek van de toekomst’, onder meer vertegenwoordigd door Arnold Schönberg. Wanneer Diepenbrock op een dag Vermeulen zijn partituur van Im grossen Schweigen laat zien, een groot orkestlied op basis van een sombere tekst van Nietzsche uit het begin van het vijfde boek van Morgenröte, voelt Diepenbrock zich beledigd wanneer Vermeulen zegt dat Nietzsche hier doordraaft en op een masochistische manier ‘elk hoger inzicht’ overboord gooit omdat alles wat een mens gelooft of zegt ‘inbeelding, illusie, onzin’ zou zijn. Het enige wat volgens Nietzsche ‘werkelijk en waar is, is de kwaadaardige en dreigende natuur, die de mens om al zijn dwaze gedoe en wanen bespot met een groot, onverschillig zwijgen’. Nietzsche sluit hier moedwillig zijn ogen ‘voor het vuur dat ik van jongsaf ken’ denkt Vermeulen. Wanneer hij dat in andere bewoordingen tegen Diepenbrock zegt, beschouwt die hun vriendschap als beëindigd.
Diepenbrock komt daar wel weer op terug omdat hij inziet dat ze niet zo ver-
schillen in ‘hun muzikale bedoelingen’, maar Vermeulen is toch te kritisch en te eigengereid om nog lang erg solidair met Diepenbrock te blijven. Ook ontwikkelt zich een heftige verhouding tussen Vermeulen en Diepenbrocks vrouw Elsa die niet bevorderlijk is voor hun relatie. Maar de echte splijtzwam is de muziek. Vermeulen heeft ‘toekomstmuziek’ in zijn hoofd, terwijl Diepenbrock de schim blijft spelen ‘uit verlangen naar een verleden dat niet meer bestaat’.
De onnadrukkelijke kracht van Het grote zwijgen is de afwisseling van deze artistieke ambities en de dagelijkse werkelijkheid
Die toekomstmuziek dringt zich op na de ervaringen die Vermeulen in België heeft opgedaan als verslaggever in het begin van de Eerste Wereldoorlog. Daar zag hij de lijken, daar rook hij de geur van rottend vlees, daar zag hij de zinloos in brand gestoken huizen en de algehele menselijke verwoesting. Dat bevestigde misschien Nietzsches onverschilligheid van de natuur, maar die onverschilligheid moet juist doorbroken en weersproken worden. Het is Debussy die hem wakker schudt uit zijn verdoving na zijn oorlogservaringen. Debussy had het ‘over muziek die de stilte breken moet die zal volgen op het knallen van de laatste granaten’. Daarmee behoorde Diepenbrocks muziek bij Im grossen Schweigen tot het verleden. Vermeulen denkt: ‘Dwars tegen het kanongedaver en het geloei van de vlammen in, en zeker ook in de stilte van de vrede, zal een nieuwe schoonheid, een nieuwe lyriek van het heilige innerlijke Vuur op moeten klinken; een nieuwe nog te schrijven toekomstmuziek die de mensen tot in hun ziel raakt en kan behoeden voor de onverschilligheid, de verblinding, de ontworteling.’
De onnadrukkelijke kracht van Het grote zwijgen is de afwisseling van deze artistieke ambities en de dagelijkse werkelijkheid van kinderen, sociale verplichtingen, concertbezoek, muziekuitvoeringen, familiezaken, herinneringen en liefdesverhoudingen. Op hetzelfde niveau als de muzikale ambities speelt zich de liefde af, als een even dwingende werkelijkheid. In precies en levendig proza weet Menkveld zich uitstekend in de wereld die hij beschrijft te verplaatsen. Zonder archaïsch te worden doet hij recht aan de nu ouderwets geworden verheven ambities. Maar helemaal weg zijn die ambities niet; ze zijn wel degelijk een spiegel waarin de hedendaagse ideeën over kunst afgezet kunnen worden. Dat maakt Het grote zwijgen afgezien van een prachtige kunstenaarsroman waarin alle hoeken en gaten van het echte leven worden getoond, ook tot een cultuurfilosofische roman waarin de hedendaagse kunst vergelijkingsmateriaal kan vinden.