[p. 213]
Mandelstam
Bij het grauw, Mandelstam,
bij het grauw gecijferd.
en staande, sneeuwstaande,
(hem die sneeuw aankleeft
wacht Canossa in deze eeuw)
ieder voor zich
geschaduwde schaduw
in de grauwe zwerfmantel
die de dichter vergund is,
sneeuwbeladen, dus
met de ratel,
vol angst en vleugels
in het lamentabele
menselijke licht
van de massa,
op mars
in de marge,
oeral-altaïsch, noordwaarts,
om te ontbreken
elders
dan in het witveld
van het gezegde,
bij de onbehouwen,
de niet te ploegen, de waarheids-
getrouwe steen.
kou, onkreukbare,
die een mondvorm
bewaart, gaafhoudt.
Jacques Hamelink