[p. 326]
Marieke Jonkman
Hedda Gabler
Zwanger richt zij de loop. Een vorstelijk
pistool dient aan de borst, een goddelijk
dwars op de slaap te staan. Vaders regie
erkent geen toeval, eist dodelijke precisie.
Dit wordt een daad van bovenaardse pracht:
moeder en kind dansen in dezelfde sekonde
naar de eeuwigheid. Dit wordt ontspringen.
Uit wraak vernietigt zij, uit walging. Niemand
kent pappa’s troetelnaam. Mannen misbruiken
haar oor, kruipende kerels likken haar hand.
Zij laat het kind niet zingen en stort met rode
bloesems aan de slaap op deze sofa neer.
[p. 327]
Badkamer
De regels die de slaap mij gaf (Vader laten gaan?)
sloten aan bij wenteling en vrede met de dood.
Die zou ik wel onthouden. Draaide me verheerlijkt om.
Ik zocht ze diep en dieper, toen ik mijn haren waste,
de schuimlaag wegspoelde en om antwoord riep.
Welke vader werd in welk verband geplaatst
dat ik mij overgaf en heerlijk verder sliep?
Een armband was het eerder dan een ring.
De bocht was opgenomen in een ordening.
Het sloot aaneen. Ontvalt mij wat mij eerst ontging?
[p. 328]
Huishouding
Lakens ruiken naar buiten, ramen en spiegels
glanzen. Orde in huis, tulpen in knop, fresiageur.
Op traptreden danst reinheid, hoe feestelijk is het
badkamer en wastafels recht in de ogen te zien.
Kom, wees intiem en kijk in mijn linnenkast.
Wat vind je van liefelijk gekleurde stapels?
Vingers thuis, aanraken is mijn privilege.
Je vraagt naar de kelder. Wees moedig,
kom mee. Daar staat de werkbank
met het orgelfront van beitels, boren,
sleutels, schaven, schroevedraaiers.
Hier houd ik ‘s nachts mijn werkcollege.
De verbanddoos wacht,
verbindt rode met orde
en hartstocht met snee.