Marko van der Wal
Aan mijn stalker
Chapeau, dat je bijna helemaal zelf hebt ingezien hoe verrot het meubilair van je binnenwereld is. Dat je eindelijk begreep dat je mij onoverbrugbaar ver van je hebt afgestoten door me in het oog te houden met die omgekeerde verrekijker. Het soort hout waaruit jij bent gesneden, daar maak ik de kachel mee aan. Ik laat de schoorsteen roken met jouw dubieuze talent om mij overal te kunnen vinden. Al sinds je voor het eerst voorbijkwam op die zelfgemaakte racefiets, en alle keren daarna, sloot zich mijn automatisch hekwerk en rolde ik het prikkeldraad uit. Zelfs in de tram op weg naar huis volgde je mijn spoor. Toen ik de volgende dag de gordijnen opende stond je daar. Je droeg een zonnebril, al was het donker.
En terecht, dat je me nooit hebt durven opwachten bij mijn fiets
Jij liet je nooit in de ogen kijken, maar mij nam je des te zorgvuldiger op. Toen je op het terras tegenover mijn werkplek zat, alleen omdat het je gelukt was uit te vinden waar ik werkte en wat mijn uren waren, slechts om te laten zien dat je niet bang was die informatie te gebruiken. Het ging gewoonweg niet om mij, je deed het voor jezelf alleen. Ik was toevallig het onfortuinlijk object.
Hoe vaak heb je me gegoogled? Tot en met die blauwe maandag bij dat modellenbureau aan toe? Ga jij echt zover terug achter mijn grensposten? Weet je eigenlijk wel hoe ik heet of herkauw je mijn voornaam tot die op de jouwe gaat lijken? Ben je bekend met het begrip ‘retorische vraag’?
En terecht, dat je me nooit hebt durven opwachten bij mijn fiets, daar heb je de kloten niet voor. Schurftige lafbek. Je wist welke het was en waar hij stond, nietwaar? En dat ik hem dagelijks van het slot haalde om tien over vijf. Je zou op de voordrager zitten, op het oog ontspannen, met één hand op de dubbele stang. Je zou nonchalant iets achterlijks vragen; ik zou in de verdediging schieten.
Je hebt je kans gehad en misgegrepen. Te laat, want aan de brug waar ik mijn wrak parkeerde hangen nu alleen nog liefdesslotjes. Van mijn afgebladderde fiets,
de minst opvallende van de stad, rest geen spoor. Slechts omdat het mijn fiets was.
Ik zal je maar opbiechten dat ik inmiddels weet hoe jij heet en wie je vrienden zijn – zoals je me hebt geleerd. Waar je werkt en wat je uren zijn, en waar die oude racefiets zonder versnellingen staat. Ik heb een zonnebril aangeschaft. Ja, ook ik heb Google afgegraasd, tot ik vond waar ik een slijptol kon huren. En als je op een ochtend de gordijnen opent, zal ik je aanstaren met een groot donker oog door een omgekeerde verrekijker.
Marko van der Wal (1989) is secretaris van Tirade en werkzaam bij Uitgeverij Van Oorschot.