[Tirade januari & februari 1974]
Over Ter Braak
A. Roland Holst
Er zijn zogezegde intellectuelen – of zullen wij zeggen ‘breinwerkers’? – voor wie het bewustzijn binnen de rede valt in plaats van omgekeerd. Zij zijn als landeigenaren die hun stuk grond ontginnen, zij ploegen en zij zwoegen, zij zaaien en zij maaien en halen hun oogst binnen; het is hun gewin voor hun gezin, het is hun vruchtbaar bestaan. Als men hen mededeelt dat er eindeloos ver buiten hun akkers nog gebieden bestaan waarin de rijken der dieren en der planten zich voortzetten, en dat daar zelfs ook menselijke wezens leven, al ploegen en oogsten zij niet zoals men dit behoort te doen, dan loochenen zij dit niet, want van hen had menigeen op een vrije dag in de bioscoop beelden gezien van landschappen waar zij nooit waren geweest en waar dieren bestonden als tijgers en olifanten die zij nooit in werkelijkheid hadden aanschouwd. Zij hadden er zelfs menselijke wezens waargenomen. Eens heb ik Menno ter Braak, op wie ik zeer gesteld was – haast evenzeer als op Du Perron – hierover gesproken, over het feit dus dat niet het bewustzijn binnen de rede valt, maar de rede binnen het bewustzijn, en dat er wijde domeinen in het bewustzijn bestaan waar de rede het af moet laten weten.
Hij vond dit volkomen vanzelfsprekend, want zijn intelligentie mocht er wezen. Naar mijn mening wordt er echter in wat hij heeft geschreven geen, of in te geringe mate rekening gehouden met deze buitengewesten van het bewustzijn. Hij zorgt – zou men kunnen zeggen – voor de veestapel van zijn rede en hij doet dit zo goed en zo nauwkeurig dat hij naar mijn mening al te weinig aandacht schenkt aan de tijgers, de leeuwen, de giraffen. Bij hem is het paard er voor de ploeg en had dus even goed een os kunnen zijn. Dit raakt bij mij een teer punt, want ik zou nooit een paard
voor de ploeg spannen zolang er nog ossen beschikbaar zijn.
Wij konden het overigens best samen vinden en vaak maakte hij opmerkingen die mij verrasten. Aanvankelijk was ik het meest verwonderd over het feit dat hij zeer muzikaal was en goed piano speelde. Dat was bepaald dom van mij – want ik had moeten bedenken dat de muziek, die meest abstrakte aller kunsten, ook de meest mathematische en redelijke is en dat dus in de muziek het creatieve en het reproducerende veel dichter bij elkaar liggen dan in welke kunst ook.
Niemand zal het wel in zijn hoofd halen Pablo Casals, Bach spelende, gelijk te stellen met een of andere schilder die een knappe copie maakt van het Joodse Bruidje.
Er zijn in onze vaderlandse cultuur duidelijke firma’s, bv. Hijmans en Thijssen, de Vries en te Winkel – er zijn er nog een paar, maar zij schieten mij niet te binnen. De firma die mij het naast aan het hart ligt is die van Du Perron en Ter Braak, en zij zal zeker van historische betekenis blijken. Jarenlang had ik geregeld persoonlijk contact met Du Perron, met Ter Braak helaas minder, omdat omstandigheden van woonplaats en werk het niet toelieten.
Zij stierven op dezelfde dag en de oorzaak van hun dood was dezelfde: het opzettend noodweer der Moffen. Mijn vriend Du Perron stierf door een hartaanval; Ter Braak sloeg de hand aan zichzelf: hij wenste niet voort te leven onder het bewind van de massamoordenaar Hitler. Ik blijf mij afvragen waarom hij niet ontweek naar Engeland, wat toen nog net mogelijk was.
Wellicht heeft hun lot het gewild dat zij, zonder het te weten, naast elkaar de dood ingingen. Dat dit zo gebeurde doet mij, na zovele jaren, nog steeds denken aan het slot van een klassiek treurspel. Al lang geleden viel het doek, maar dat treurspel herdenk ik nog vaak.