Peter Ghyssaert
Gedicht
De violist
Aan de grens
Het herenhuis
Bondigheid is, in de Nederlandse poëzie in het algemeen en in de poëzie van Nijhoff in het bijzonder, een deugd. De luttele meesterwerken van langere adem, waaronder Nijhoff’s Awater, vormen de uitzondering die de regel bevestigen.
Nijhoff is voor mij dan ook vooral de dichter van een aantal sublieme sonnetten. Subliem, niet in het minst omdat hij er in slaagt de sonnetvorm in zijn gedichten bijna onzichtbaar te maken. Was het sonnet bij Dèr Mouw een met edelstenen bestikte, langs alle kanten licht wegschietende baljurk, bij Nijhoff wordt dit sonnet een sober gesneden kristalglas waardoorheen je des te beter zicht hebt op de inhoud: introverte poëzie, raadselachtig maar toch helder.
Ik zei iets over de sonnetvorm. Misschien had ik ‘vorm’ moeten vervangen door ‘mentaliteit’: die zelfingenomen glans, dat oppassende om met veertien regels toe te komen, dat zangerige en tegelijk aangeharkte dat nog meer dan rijm- en volta het sonnet kenmerkte bij Nijhoff’s voorgangers (uitzondering: Dèr Mouw) is Nijhoff zelf vreemd. In elk sonnet opnieuw voldoet hij, klassiek dichter, niet aan de verwachtingen van een klassieke smaak.
Mijn private Nijhoff-bloemlezing bevat, naast ontelbare regels, ook volledige gedichten, maar van ‘Awater’ verkies ik toch de eerste dertien regels boven de rest van het gedicht. Het sterkste wat hij ooit schreef. Bijna een sonnet.
Peter Ghyssaert