Piet Meeuse
Woensdag 3 oktober 2007
Als de wekker gaat is het half tien. Omdat het gisteravond een beetje laat is geworden na een avond in de Balie, ben ik niet meteen klaarwakker en permitteer me een trage start. Mijn ochtendoefeningen (rekken, strekken, opdrukken) sla ik maar over. Vandaag moet ik me toch echt een keer scheren, en rustig ontbijten is ook wat waard. Haast is mijn vijand.
Om kwart voor elf staat A. voor de deur, voor onze dagelijkse wandeling. Ik schiet in de lach wanneer hij me vanonder zijn kaduke paraplu mistroostig aankijkt. Hij heeft de pest aan regen, maar dat is nu geen reden meer om af te zeggen. Dat stadium zijn we voorbij. Weer of geen weer – gewandeld moet er worden. Niettemin besluiten we het vandaag kort te houden. We steken door naar de Oude Schans en slaan daar rechtsaf naar de St. Anthoniebreestraat, waar we koffie drinken in Tisfris. Daarna over het Waterlooplein, door de Staalstraat en langs de Kloveniersburgwal terug. Een rondje van niks, vergeleken met de stevige wandelingen die we bij mooi weer maken. Maar in elk geval zijn we er even uit geweest.
Als ik om twaalf uur aan mijn bureau ga zitten, begin ik met een administratief klusje: een factuur schrijven voor schrijfwerk dat ik de afgelopen zomer heb gedaan. (Er was wat onduidelijkheid over de vraag of ik btw-plichtig ben ja of nee. Nee dus, maar dat schijnt sommige mensen ernstig in de war te maken: wel zelfstandig ondernemer, en toch niet btw-plichtig?) Enfin, ik leg het nog eens uit in een mailtje, hang de factuur eraan en verzend het bericht.
Dan blijkt er een mailtje binnengekomen van vriend B., met wie ik eind oktober een week ga wandelen in Frankrijk. Hij ontvouwt een nieuw reisplan, en informeert naar mijn belevenissen op Terschelling, waar ik onlangs twee weken heb vertoefd. Eigenlijk heb ik zin om hem meteen uitgebreid terug te schrijven, maar dan ben ik zo weer anderhalf uur kwijt, en ik moet aan het werk. De plicht roept.
Het probleem is alleen dat ik niet goed weet waar te beginnen: het boek waaraan ik werk bestaat vooralsnog uit een berg losse teksten, fragmenten en aantekeningen, die dringend behoefte hebben aan een bouwplan. Elke dag neem ik een nieuwe aanloop, in de hoop op die ene quantumsprong waardoor alle puzzelstukjes opeens op hun plek zullen vallen.
Ik open een bestand, kijk er een poosje naar als een kat naar het onweer, en besluit dan dat ik vandaag maar beter iets anders kan aanpakken: ik heb de redactie van Tirade beloofd een dag uit mijn leven te beschrijven. Dat moet ook nog gebeuren. En waarom niet vandaag?
Zo begon ik dus om een uur of een aan deze tekst. Inmiddels is het tien over twee en heb ik mezelf op papier ingehaald. De dag ligt open – wat nu?
Eerst maar eens een bezoek aan het toilet. Dit soort korte onderbrekingen zijn in het zittende leven van een letterknecht van cruciaal belang: tijdens toiletbezoek, of koffiezetten, of andere huishoudelijke bezigheden, wil je nog wel eens een vruchtbare gedachte invallen. Maar niet vandaag. Ik keer terug naar mijn beeldscherm en kijk naar buiten: grijs, maar inmiddels droog grijnst de dag mij aan. Een overbuurman heeft zijn raam geopend en voert de meeuwen uit een grote plastic zak oud brood.
Het idee om deze tekst, waarin ik mijn dag zou beschrijven, ook maar meteen op diezelfde dag te schrijven, en er ook niet langer dan die ene dag over te doen, leek praktisch en aantrekkelijk. Maar dat schept een eigenaardig probleem, want hoe moet je het schrijven van een tekst beschrijven? Kan dat eigenlijk wel?
Toen ik begon, was het nog eenvoudig: er waren al enkele uren verstreken, waarvan ik verslag kon doen. Maar sinds ik mezelf heb ingehaald, gebeurt er niets anders dan dat ik deze tekst zit te schrijven, die zichzelf nu hinderlijk voor de voeten loopt..
Ziehier, geachte lezer, de wondere wereld van het schrijven: op dit moment bestaat mijn dag uit het schrijven van deze zin, die nog niet weet waarheen ze op weg is, derhalve bij elke komma aarzelt (bieden zich geen interessante zijpaden aan?), en dan maar weer doorloopt, terwijl ze zich nu toch een beetje begint te schamen voor haar ontstellend naakte, doelloze voortschrijden zonder dat zich ook maar de schim van een gedachte aandient, laat staan de bliksem van een verrassend beeld om uw welwillende aandacht te belonen, zodat zij uiteindelijk ten einde raad blindelings en met verdubbelde snelheid voortijlt naar de verlossende punt. (Nooit over het schrijven
schrijven. Dat is een goede stelregel. Maar hoe beschrijf je dan de dag van iemand die zit te schrijven?)
Inmiddels is het half vier, en er is niets anders gebeurd dan dat ik een paar alinea’s heb geschreven, die ik vervolgens weer grotendeels heb geschrapt. (En o ja: ook nog even een kop koffie gezet en gedronken.)
Als ik straks ophoud met schrijven, en een paar noodzakelijke boodschappen ga doen, kunnen er weer dingen gebeuren, die ik daarna kan beschrijven. Maar zolang ik hier blijf zitten is het periodieke, zachte geruttel van de toetsen op mijn toetsenbord – onderbroken door lange stiltes – het enige dat te rapporteren valt.
Geen saaier leven dan dat van een schrijver die schrijft. Dat zal u duidelijk zijn. Er gebeurt absoluut niets. Geen afleiding, geen gezeur van collega’s, vrouwen of kinderen. Niets dan die bedrieglijke stilte, waarin schichtige hersenschimmen naar woorden zoeken. Om op papier iets te laten gebeuren, mag er tijdens het schrijven absoluut niets anders gebeuren. Dat is de paradox van de creatio ex nihilo. Iets maken is het tegendeel van iets meemaken.
Kwart over vier. Geen telefoontjes. Niemand die aanbelde. Geen enkele storing. Kortom: een ideale werkdag. Maar wel een beetje sneu voor u. Want op dit soort geschrijf zit u natuurlijk niet te wachten. U hoopt, mag ik aannemen, dat eindelijk eens iets gebeurt. Dat ik een knallende ruzie krijg met mijn vriendin of dat er een pakketje wordt bezorgd waaruit iets verrassends tevoorschijn komt, waar weer een heel verhaal aan vastzit, – en dat ik dat dan vertel. Maar er is geen verhaal. Sorry.
Half vijf. Ik stop ermee. Nu ga ik van alles doen en meemaken, waarover ik u straks zal berichten.
Zo. Nu kan ik tenminste melding maken van mijn wandeling naar de Nieuwmarkt, waar ik een paar boodschappen heb gedaan. Was ik Martin Bril, dan had ik nu stof genoeg voor een uit het leven gegrepen schetsje. Maar ik ben geen Bril. Zodat de interessante doorsnee van de wereldbevolking die altijd op de Zeedijk is aan te treffen jammerlijk aan mij verspild is: die toeristen uit alle windstreken, op zoek naar het Redlight district, de lokale Chinezen, de slonzige daklozen, de troepjes Engelse bouwvakkers die een paar dagen Amsterdam doen om zich klem te zuipen, de opgedirkte Tante
Truzen uit de buurt, de Filipijnse of Caribische hoertjes of schoonmaaksters, de spijbelende Marokkaantjes uit De Baarsjes – ik zie ze iedere dag, maar nadat ik ze hier haastig in de zak van deze ene zin heb gepropt, volsta ik verder met de mededeling dat ik mijn dagelijkse Tour du Monde weer heb gemaakt.
Op de terugweg bij de Chinese slijter op de Gelderse Kade nog even een flesje cognac gekocht ter bestrijding van mijn verkoudheid. (Aanstaande zaterdag ga ik wadlopen, een oversteek naar Ameland, en ik maak me een beetje zorgen over mijn kwakkelende conditie. Of cognac daarvoor de juiste remedie is, mag u betwisten. Maar alcohol doodt in elk geval de bacillen, en het smaakt goed. Wat je van de meeste medicijnen niet kunt zeggen.)
Bij thuiskomst haal ik de post en de krant uit de bus. Allemaal dagelijkse routine – ik ben beroepshalve verslaafd aan routines. Na een vluchtige lezing van de krant wordt het tijd om te eten. P. zal vandaag koken, maar in de keuken blijkt nog nauwelijks een begin gemaakt met het bereiden van de maaltijd. Dus lees ik de eerste hoofdstukjes in het pas aangeschafte Vladiwostok! van P.F. Thomése (kundig gestileerd geouwehoer van twee nietsnuttende geilneven). Daarna, het is inmiddels kwart over zeven, probeer ik op tv het kanaal te vinden waarop de nieuwe zender Het Gesprek sinds gisteren wordt uitgezonden. Tot mijn verrassing lukt dat. (Meestal heb ik minder geluk bij dit soort exercities.) Jan Marijnissen zit een gesprek te voeren met, hoe heet die man ook weer, Arie van der Zwan, voormalig topman bij Vendex, over hogere bedrijfspolitiek. Het kan me niet boeien, en dus besluit ik om verder te schrijven.
Nu blijkt hoe misleidend zo’n verslag is, want op dit punt aangekomen, kan iedereen constateren dat dat inmiddels gebeurd is: de voorgaande alinea’s zijn enkel geschreven om uit te komen bij het moment waarop ik opnieuw ga – dus ging – zitten schrijven. Zo leg je noodgedwongen knopen in de tijd.
Het is nu elf uur, en deze dag – een uit duizenden – zit er al bijna op. Opnieuw heb ik een groot gat laten vallen, teneinde nog een laatste knoop in de tijd te kunnen leggen. Het was tien voor acht toen ik geroepen werd voor de maaltijd. We aten met z’n vijven (ik woon in een woongroep – een woonvorm waarover veel misverstanden bestaan, die ik hier overigens met genoegen laat voortbestaan.). Waarover onze tafelgesprekken gingen ben ik alweer vergeten. (O ja, een van de onderwerpen was het voornemen van de deelraad om de stegen in de binnenstad weer open te stellen – een onzalig idee,
dat haaks staat op het streven om de veiligheid op straat te bevorderen.)
Na de maaltijd verder gelezen in ‘Benito Cereno’, een intrigerend verhaal van Melville waarmee ik al een paar dagen bezig ben. Tegen tienen zette ik mij opnieuw aan de taak om deze dag op papier tot een goed einde te brengen, herlas een paar alinea’s, knoeide nog wat met de tijden, en voor ik het wist was het half twaalf.
Even kijken of Pauw & Witteman misschien nog een interessante gast aan tafel hebben. Nou, nee. Maar u weet hoe dat gaat: een beetje zappen, en toen werd mijn dag toch nog bekroond met een aardige toegift. Erik van Muiswinkel die het lied van De Nozem en de Non zong met een hele reeks voortreffelijk geïmiteerde stemmen van bekende Nederlanders. Heel geestig (al moet ik toegeven dat strikt genomen al niet meer binnen de jurisdictie van mijn Dag viel.). De Wereld Draait Door, zo is het maar nèt. Elke dag is er een, en ook deze is weer bijgeschreven in het grote vergeetboek.