Poëziekroniek
In de nieuwe bundel van Willem van Toorn Gulliver en andere Gedichten staat geen gedicht dat Gulliver heet. Wel is het de naam van een afdeling, die het kleinste formaat heeft, dat een afdeling, – cyclus, reeks, – kan hebben. Het ene gedicht heet Lilliput, het andere Glumdalclitch.
Het gedicht Lilliput begint met een citaat uit Gulliver’s Travels van Jonathan Swift. Het fragment verwijst naar de volgende situatie. Gulliver, die na behouden thuiskomst terugziet op zijn reis naar Lilliput, schrijft een reisverslag. Hij voelt zich verplicht de reputatie te verdedigen van de vrouw van de thesaurier. Destijds ging in Lilliput het gerucht dat deze vrouw verliefd was op Gulliver en hem heimelijk had bezocht. Gulliver verklaart plechtig dat zulks gelogen is. Wel heeft zij hem bezocht, maar altijd openlijk en met gezelschap. Hij had het rijtuig met twee paarden opgetild, op zijn tafel gezet en met zijn gasten geconverseerd.
Het gedicht zelf luidt als volgt:
De roddels over de Grote Mens-Berg en Hare Edelheid blijken in het gedicht heel wat meer gegrond dan in de memoires van Gulliver bij Swift. Maar hoe nu? Een volwassen man en een dwergvrouwtje van nog geen tien centimeter? De eerste drie coupletten kunnen gelezen worden als een weemoedige herinnering aan een verre geliefde. Dat is sinds Het waren twee Conincskinderen ook in de Nederlandse poëzie een overbekend thema. Hier lijkt de afstand tussen de ‘ik’ en de geliefde eerst een afstand in kilometers: ‘Zeeën tussen ons in.’. Maar door de volgende zin: ‘met één stap ben ik terug’ wordt dit idee gecorrigeerd. De Grote Mens-Berg kan die kilometers zee met één stap doorwaden. Het is toch de tijd die afstand schept. Het zijn zeeën van tijd die ons scheiden. Maar met de reuzenstap is hij ook ‘terug in de herinnering aan hoe je kwam.’. Weg ook deze afstand, tenminste even. Tot zover is het mooi om de weemoedige toon, maar niet opzienbarend. Ik blijf echter aanhikken tegen die seksuele wanverhouding van die reus en dat dwergvrouwtje. Van Toorn zet nu twee wissels om: in de eerste regel en in het laatste couplet. Het zou Van Toorn niet zijn, als niet in het laatste couplet zo’n wissel zou schuilen.
De eerste regel koppelt de afstand aan het formaat: een verschijnsel dat zich normaal aan ons oog voordoet en dat in de beeldende kunst perspectief heet. Hoe verder weg, hoe kleiner; een zeer kleine geliefde betekent alleen een zeer verre geliefde. In het laatste couplet wordt het hulpmiddel aangedragen: zeer kleine voorwerpen, zeer verre voorwerpen kunnen zichtbaar gemaakt worden met een vergrootglas, een verrekijker. Hier wordt het gedicht als vergrootglas gebruikt. Uit de laatste regel blijkt hoe vergeefs. Afstanden in ruimte, afstanden in tijd, perspectief, de verrekijker en het vergrootglas: kernwoorden uit het handboek voor de Van Toorn-lezer, ik wil nader ingaan op deze kijkers en de werking van de perspectief.
In de bundel Een Kraai bij Siena uit 1979 staat dit gedicht:
Verrekijker (Monteriggioni)
De kijker is gericht op Monteriggioni. Monteriggioni?
Monteriggioni staat op de kaart aangegeven langs de weg van Siena naar Firenze. Het ligt tegenover de afslag naar San Gimignano. Monteriggioni bestaat, – of bestond; er wordt veel bijgebouwd in Toscane; in ieder geval was het zo toen ik er was in 1972 en in 1978, – uit weinig meer dan een kruispunt. Er staat slechts één huis: een groot restaurant, dat geleid wordt door een Hollands sprekende Italiaan, en aan de andere kant van de weg, rechts vanuit de richting Siena ziet men de dertiende-eeuwse muur met veertien vierkante torens. De naam Montereggione komt voor in Inferno van Dante; het feit wordt ter plekke trots vermeld. Canto xxxi schildert de rotswand rond de diepste put van de hel. Dante meent torens te zien en vraagt welke stad dat is. Zijn meester zegt dan dat hij zich vergist: het zijn geen torens maar reuzen. Dante ziet langzamerhand wat meer in het donker:
Kortom, wat is Monteriggioni? Een onbewoond landschap, de naam nog het meest bekend uit de literatuur, uit papieren woorden en verder is het een ruïne van een muur uit de middeleeuwen. Met deze gegevens is de basis gelegd voor een gedicht van Van Toorn.
Nu het gedicht. We onderscheiden nogal wat lagen. Iemand kijkt door een verrekijker naar Monteriggioni. Een landschap dat onbewoond is, niets met taal te maken heeft, bevat ineens bij gebruik van een kijker, met lenzen, prisma’s, 10 maal 50 vergroting, een pad, – overblijfsel van men-
senwerk, – en een stad uit de middeleeuwen. Door de kijker wordt dit zichtbaar, wordt het werkelijkheid, zodat op deze plaats met woorden, wit en leestekens beschreven kan worden wat eigenlijk niets met taal van doen heeft of wat niet in taal is uit te drukken. Ook op papier kijk je tegen de woorden en het wit aan als tegen muren en torens.
Nu komt de lezer. ‘Jij’. De lezer kan hetzelfde waarnemen als de kijker: iets als een prent uit Les très riches Heures du Duc de Berry, die even door een activiteit van kijker en lezer aan de tijd ontsnapt lijkt, werkelijkheid geworden lijkt. Dit gebedenboek van de hertog van Berry, geschilderd door de gebroeders Van Limburg, is thans een van de beroemdste manuscripten ter wereld. De kunstkenner Millard Meiss merkte op dat de gebroeders ‘de op het oog onverzoenlijke waarden van Italië en de Lage Landen tot een harmonieuze en geheel eigen synthese wisten te versmelten.’. De getijden werden zoals gebruikelijk voorafgegaan door een kalender met miniaturen. Bij dit boek is nieuw dat de miniaturen, bladvullend, voorstellingen bevatten van het leven van alle dag. Bij een aantal maanden zie je op de achtergrond een van de hertogelijke kastelen, op de voorgrond een landelijk tafereel. Bij december staat het chateau de Vincennes afgebeeld, dat met zijn plompe torens zelfs lijkt op Monteriggioni. In het laatste couplet, – weer! – staat wat Van Toorn met dit gedicht precies wil bereiken. In Monteriggioni wordt een ogenblik lang een prent uit een middeleeuws boek gezien. De prent wordt twintigste-eeuws en ontsnapt dus aan de tijd. De lezer leest het, de kijker ziet het, maar alleen wanneer het vertekend wordt, – dat wil zeggen tot teken gemaakt, betekenis gegeven, – binnenin dit instrument. Dit zijn de lenzen en de prisma’s, dit is de verrekijker, maar het is vooral het gedicht zelf. In Gulliver en andere Gedichten heet de eerste afdeling Tekens. Daarin komt een gedicht voor met dezelfde naam. Ook in dat gedicht wijst het woord ‘tekens’ naar de gedichten zelf.
Perspectief betekent ook ‘uitzicht, vergezicht’. De kijker biedt perspectief op een middeleeuwse stad; het gedicht biedt perspectief op het ontsnappen aan de tijd. De titel luidt: Verrekijker (Monteriggioni). Dit betekent: Verrekijker, merk: Monteriggioni. Door zo’n kijker is het mogelijk ver in de tijd terug te zien, bij kijkers van het merk Zeiss of Swift te enen male onmogelijk.
Het gedicht waarin Van Toorn het diepst ingaat op de perspectief is misschien Paolo Uccello, De Slag bij San Romano. Dit gedicht staat in de bundel Het Landleven uit 1981. Het kon haast niet uitblijven: Uccello,
vroeg-renaissancistisch schilder over wie Vasari opmerkt: ‘heel de nacht bleef Paolo in zijn atelier om de wetten van de perspectief te ontdekken.’. Het gedicht kwam uitvoerig ter sprake in de rubriek Ceterum Censeo van Rob Schouten in Maatstaf 1982 nummer 3. Mijns inziens terecht veronderstelt hij dat een afbeelding van het schilderij naast het gedicht gelegd moet worden. De eerste drie strofen van het gedicht beschrijven het strijdgewoel. ‘Het sleutelwoord lijkt “dood” te zijn’, merkt Rob Schouten dan op. Het vierde en laatste couplet luidt:
Rob Schouten meent dat deze regels de gedachten weergeven van de schilder, dat de regels slaan op een klein stukje horizon rechtsboven op het schilderij en dat de ‘je’ de tijd is die het schilderij moet weerstaan. Vooral het woord ‘leesbaar’ doet mij aan deze interpretatie twijfelen. Hoe belangrijk het woord ‘dood’ ook is, ik geloof dat er toch iets meer aan de hand is met de opsomming. Net als het schilderij dat volgens de regels van de perspectief is opgebouwd, gaat Van Toorn met zijn beschrijving van vóór naar achter. En net als bij het schilderij is het ook bij Van Toorn alsof we van dood naar minder dood gaan. De paarden op de voorgrond lijken dood, die daarachter leven ternauwernood, dat wil zeggen heel weinig. De strijd achter de paarden lijkt weinig dodelijk, al dreigen de lansen. Een jager is doodbedaard op jacht gegaan: in hoge mate bedaard, onbewogen. ‘Het roerloos sterven gaat hem nauwelijks aan:’ staat er dan. De dood wordt minder zeker, minder actueel. In het verdwijnpunt, dat niet rechtsboven, maar midden achter ligt, is de dood het meest afwezig. Wat bedoelt Van Toorn met ‘verdwijnpunt’?
In de bundel Een Kraai hij Siena staat het gedicht Tijd. Er wordt een tochtje door het land beschreven. Dan:
Iets van vroeger wordt herkend en dan vallen twee momenten die in tijd ver uit elkaar liggen, samen: de tijdsruimte verdicht. Zo’n moment van plotselinge herinnering wordt een verdwijnpunt genoemd, waar je in wegraken kunt. Je zakt natuurlijk uit het heden ook weg naar het verleden. Terug naar Paolo Uccello.
Ik meen dat de regel ‘Gestold zal dit geweld de tijd weerstaan.’ inderdaad in de mond van de schilder gelegd kan worden. Maar het kan ook een uitspraak van de schrijver van het gedicht, – ‘ik’, – zijn. Naar aanleiding van het schilderij bedenkt hij dat het leven de kans krijgt aan de tijd te ontsnappen als het maar stok, dat wil zeggen als herinnering gefixeerd is. Herinneringen of mensen die je je wilt blijven herinneren berg je op zodat de herinnering levend blijft, wel verscholen voor anderen, maar herkenbaar, – bijvoorbeeld leesbaar, – voor wie in een verdwijnpunt geraakt.
Helemaal duidelijk is het voor mij ook niet, maar voor mijn gevoel maakt Van Toorn in het laatste couplet een persoonlijker opmerking dan Rob Schouten suggereert. Bijna vanzelf lees ik telkens in de ‘je’ een geliefde, misschien wel door de jager van het vorige couplet, die zich van het sterven niets aantrekt en andere pijlen op zijn boog heeft.
In de bundel Gulliver en andere Gedichten staan vier gedichten die voorzien zijn van een reproduktie. Van Toorn drukt vaak foto’s of reprodukties van schilderijen naast gedichten af. In deze vier gedichten, – de afdeling heet Vier Medici-villa’s geschilderd door Giusto Utens, – komt ook een ‘jij’ voor.
Achter elk van de talrijke geschilderde struikbolletjes kan de geliefde zich verborgen hebben. Want deze ‘jij’ moet een geliefde zijn, in ieder geval wordt de vrouw begeerd door de ik, vuurwerkmaker van Dei Cavalieri.
Na twee coupletten wisselt de tijd en verplaatst het gedicht zich naar het heden. Drommen toeristen fotograferen het Palazzo Pitti en vertonen thuis de dia’s. Dan blijkt het toestel als een verrekijker, een vergrootapparaat gewerkt te hebben. Wat met het blote oog niet zichtbaar was, wordt nu wel ontdekt. De ‘je’ en de ‘ik’ zijn wel van plaats gewisseld.
Seksualiteit en jaloezie blijven Gulliver achtervolgen. In Brobdingnag krijgt hij de dochter van een boer als verzorgster toegewezen. Aan haar heeft hij zijn leven te danken; zolang hij in Brobdingnag is, zijn zij onafscheidelijk. Hij reist in een doos, later in een houten kist die zij op haar schoot houdt. Wanneer zij aan het hof komen, nodigen de hofdames Gulliver en zijn verzorgster Glumdalclitch uit: zij willen zich met de kleine Gulliver vermaken. Ze kleden hem helemaal uit, leggen hem tussen hun borsten, kleden zichzelf helemaal uit, laten hem schrijlings op hun tepels zitten en voeren nog andere grapjes met hem uit, waarover Gulliver echter niet in details wil treden. Hoe heeft Glumdalclitch zich bij zo’n scène gevoeld?
Het tweede gedicht van de afdeling Gulliver luidt:
Nu is de ‘ik’ weggeraakt in het verdwijnpunt. Hij wil er blijven. In zijn herinneringen. ‘Ik droom het terug. Te paard. Wij rijden daar voor altijd samen’. Omdat de ‘ik’ nu klein moet zijn, is de geliefde alsof er geen einde aan komt. Maar tegenover de droom staan de werkelijkheid en het ver-
stand. Contact met de geliefde, – ingaan tot haar, contact met haar heuvels, haar tuin, – is niet meer mogelijk. Je kan er alleen van dromen. Als instrument om te verkleinen, – de verrekijker omgekeerd, – werkt het gedicht ook niet. De erotiek gaat schuil in het verdwijnpunt.
Tomas Lieske
Alle bundels van Willem van Toorn zijn uitgegeven door Em. Querido’s Uitgeverij b.v. De laatste bundel is:
Willem van Toorn. Gulliver en andere Gedichten. Querido 1985.