[p. 475]
Reis
Rutger Kopland
I
Brief
Je hebt me gevraagd deze lege
dagen vol te schrijven. Lege
dagen vol wegen zijn het.
Natuurlijk heb je je gedachten maar
zij blijven achter in de schaduw
van platanen met de morsige resten
in een vluchtig geledigd glas
met de zwaluwen in hete lucht
over daken waaronder je nooit was.
Ik wil maar zeggen, natuurlijk
heb je je gedachten maar niets
maakt leger en meer verlaten
dan wat je achter je liet.
Trouwens gedichten zijn geen
gedachten maar woorden die
je beschrijven zoals een landkaart
een landschap niet afbeeldt
maar oproept, uit een dag
vol wegen de enige die je ging
door een web van verlangens
zonder te weten waarom maar
altijd naar het kleine plein
van de vrede.
Daar zal ik je weerzien misschien,
het zal markt zijn, je zult staan
tussen talloze vrouwen, aarzelend
zoals jij, waarin ik je herken en
zeggen zonder te weten waarom
in dit zachte hemd wil ik
met je slapen.
[p. 476]
II
Brief van ver
Wat wil je weten? Ik ben
zo ver dat ik soms denk
de kleinste stap, het geringste
gebaar zullen genoeg zijn
om me terug te zien.
Het landschap in de regen
waarin ik schrijf is zo ver
zo niet te beschrijven maar
de kleinste bloem, de geringste
steen worden gewoon en dierbaar
als ik ze voor je meebreng.
Luister, het ruisen van de regen
neemt af, vogels beginnen hier
en daar weer te zingen.
Het kan nog net een paar
uurtjes voor de nacht valt.
[p. 477]
III
Brief uit het beloofde land
Je kunt gaan waarheen je wilt
maar er zit al weer zoveel terugkeer
in iedere stap en plaatsen van oud zeer
liggen in ieder landschap.
Je moet al bijna weer huilen
als de avond in het dal warm
en volmaakt uit de bomen valt
alsof je voorgoed met de dingen
zou kunnen verdwijnen.
Hoe moet ik dat noemen liefje,
het doet niet zoveel pijn om pijn
te zijn, het maakt je niet blij
genoeg om blij te zijn.
Het beloofde land is verboden.
[p. 478]
IV
Brief onder de zon
Onder de zon is veel verbleekt.
Wat bleef zijn de beenderen
als een gestalte nog liggend
zoals ik die verliet.
Wat ik schreef in mijn brieven
is niet het verdriet zelf
maar mijn schaduw, hoe die
zich buigt en buigt over
wat bleef van wat er misschien
nooit is geweest.
[p. 479]
V
High noon
Nog eenmaal door de hof
van Eden gewandeld. Alsof
de zon zo laaiend scheen
zo diep de schaduw onder
de kastanjes dat licht
en donker waren uiteen
gesneden in lichter dan
de dag en donkerder
dan de nacht.
Zo zag je maar weer dat
het zo niet langer ging.