Russische notities
Van ingenieur tot smid.
In zijn geruchtmakende (en reeds beruchte) redevoering tot de Sowjetrussische schrijvers en kunstenaars van 8 maart jl. heeft Chroesjtsjow o.a. gezegd: ‘Gij – aktieve scheppers van literatuur en kunst, – gij zijt, overdrachtelijk gesproken, de smeden, bestemd om de psychologie van de mensen om te smeden’ (zo zegt hij het letterlijk: niet de psyche, maar de ‘psychologie’ van de mensen moet omgesmeed worden, wat dat ook mag zijn). Ik moet tot mijn spijt konstateren dat deze uitspraak van onze vooruitstrevende oude partijleider voor de schrijver een gevoelige degradatie inhoudt in vergelijking tot de auteur onder Stalin, die immers, zoals bekend, als ‘de ingenieur van de menselijke ziel’ werd gekwalificeerd. Van ingenieur tot smid, dat is een diepe val, niet alleen in de reaktionaire kapitalistische maatschappij, maar net zo goed in de verlichte kommunistische samenleving. Abstrakte kunst, formalisme en al dergelijke uitwassen zijn, aldus moet Chroesjtsjow eens gezegd hebben, te wijten aan het feit dat de jongens te veel geld verdienen. Vandaar de leuze: weg van de propere tekentafels en aan de blaasbalg! In de toekomst zullen zij het moeten doen met een smidsloon inplaats van met een ingenieurshonorarium – en de kultuur van het Socialistische Realisme zal er wel bij varen!
De lijst der zwakke broeders.
Na de partij-aktie tegen de abstrakte kunst en de door Chroesjtsjow persoonlijk uitgeoefende zware druk op schrijvers en kunstenaars wordt het mogelijk de wolven van de schapen te scheiden. En het is wel opvallend, dat er nu, drie maanden na de griezelige metamorfose van het orgaan van de Russische Schrijversbond, de Literatoernaja Gazeta (zie Tirade, februari 1963), nog zo weinig ‘overlopers’ zijn uit het liberale kamp naar de konformistische ja-broeders. Het zou niet onaardig zijn een lijst aan te leggen van de kameleons onder de Sowjetrussische schrijvers, d.w.z. van vermeende ‘goede’ auteurs die door de knieën zijn gegaan en nu vlijtig in de Literatoernaja Gazeta of elders meedoen aan de kampagne tegen onafhankelijke stromingen in de literatuur met artikelen, waarin zij hun dank uitbrengen voor de steun en goede raadgevingen van de partij met een woord van lof aan de wijze woorden van kunstkenner Chroesjtsjow. Op die lijst dient tot nu toe eigenlijk slechts één naam voor te komen, die van Leonid Martynow, een oudere dichter van een zekere reputatie, die nog niet zo lang geleden verzen schreef met de volgende inhoud:
Deze zelfde Leonid Martynow (grootgebracht in Stalin’s tuchtschool) schrijft in het deze winter veranderde klimaat in de Literatoernaja Gazeta van 16 maart 1963: ‘Mijn hele leven lang heb ik tegen het abstrakte, tegen het formalisme in al zijn aspekten gevochten. En het is altijd mijn overtuiging geweest dat alleen een realistische kunst recht van bestaan heeft. Alleen daaraan heeft het volk behoefte.
Echte kunst is altijd realistisch. En slechts realistische kunst heeft het recht zich kunst te noemen. Ik ben ervan overtuigd dat alles wat er op de ontmoeting van de partijleiders en de regering met de vertegenwoordigers van de intelligentie te berde is gebracht, een enorme steun zal bijken te zijn voor onze schrijvers en kunstenaars en ook dat er in het vaandel van de Sowjetkunst nooit een ander woord geschreven zal staan dan realisme, alleen maar realisme!’
Kortom, met een parafrase op Gertrude Stein: grint is grint is grint.
Een literatuurgeschiedenis in boektitels.
Ik kan de geweldige stroom van in de Sowjet-Unie verschijnende socialistisch-realistische meesterwerken niet meer bijhouden. Ik moet daarnaast immers ook nog kennis nemen van tal van ketterse en formalistische literaire misbaksels en ook nog de ondergronds circulerende, en dan naar het buitenland gesmokkelde gedichten, verhalen en romans lezen. Vandaar dat ik dikwijls maar op de titels moet afgaan om het verloop van de literatuur te kunnen blijven volgen. En inderdaad, met wat oefening blijkt het alras, dat men alleen op grond van de titels best een aardige kleine literatuurgeschiedenis zou kunnen schrijven.
In 1960 liet de romanschrijver Wadim Kozjewnikow een roman verschijnen onder de gezellige titel: Mag ik me even voorstellen: Baloejew! De jonge en populaire dichter Boelat Okoedzjawa noemde zijn eerste prozawerk fideel en jeugdig: Het ga je goed, scholier! Een andere, eveneens jonge auteur, Boris Walter, schreef een verhaal dat Tot weerziens, jongens! heette. De bekende schrijfster van de oudere generatie, Wera Panowa, gaf aan haar laatste werk, een toneelstuk, joviaal de titel: Kerel, hoe maak je het? en een andere schrijfster, Natalja Sokolowa, noemde haar werk: Goedendag, vrienden! Dan komt een zekere A. Dosj met een verhaal, getiteld: Ik geloof in jou! De bekende oude schrijver uit Leningrad, Joeri German, wordt er een tikje sentimenteel onder en stuurt een roman de wereld in onder de naam: Mijn geliefde mens! Iets harder van taal klinkt de titel die de schrijver
Iwan Naoemenko voor zijn werk bedacht: Voorwaarts, kleine man!
Maar sinds het affront van een stelletje abstrakte kunstenaars in december 1962 zit de klad in de nobele zaak van de uitstromende humaniteit En als klap op de vuurpijl heeft Chroesjtsjow in maart 1963 vrijwel alle schrijvers van talent, van integriteit en liberale gezindheid over de hekel gehaald. Ilja Ehrenburg, Viktor Nekrasow, Jewgeni Jewtoesjenko, Robert Rozjdestwenski, Andrej Woznesenski, – zij moesten het allen ontgelden. Geen vriendelijk ‘zich even voorstellen’ in de titels meer, geen ‘dag, jongens’, geen sprake meer van ‘het ga je goed’ of ‘Kerel, hoe maak je het’. Nee, een van wijlen Stalin’s ergste naar-de-mond-praters, de kommunistische dichter Nikolaj Gribatsjow betitelt zijn in de Prawda gepubliceerde, tegen Jewtoesjenko en Rozjdestwenski gerichte vers met: Nee, jongens!’ roept daarmede het sinistere NJET! van pokerface Molotow op en krijgt hiervoor een vriendelijk schouderklopje van Chroesjtsjow, die over hem zegt: ‘..aan de jonge dichter Robert Rozjdestwenski zou ik een poëet-soldaat ten voorbeeld willen stellen die een spiedend oog heeft en onze ideologische vijanden zonder mankeren in het hart weet te treffen, ik bedoel de poëet-kommunist Nikolaj Gribatsjow.’ (Applaus.)
Charles B. Timmer