Russische notities
Bij het lezen van een katalogus
De verkooporganisatie van de verenigde Sowjetrussische uitgeverijen, ‘Het Internationale Boek’, stuurt wekelijks een katalogus de wereld in, getiteld Nieuwe Boeken, waarin de verschijning van werken op allerlei gebied wordt aangekondigd. De titels worden voorzien van een aanbevelend kommentaar op de inhoud. Dit voorlichtende kommentaar, bedoeld om de aard van het boek in enkele woorden te kenschetsen, vormt soms een verbluffende en onthullende lektuur. Bijvoorbeeld:
In No. 35 van de katalogus Nieuwe Boeken uit 1962 wordt een standaardwerk in vijf delen aangekondigd: Geschiedenis van de Duitse literatuur. In het daarop volgende kommentaar staat dat deel I zal bevatten: een ‘monografisch hoofdstuk’ over o.a. Hans Sachs, Thomas Münster, Ulrich von Hutten, Erasmus von Rotterdam…
In katalogus No. 37 van 1963 leest men onder een bij de Staatsuitgeverij van politieke literatuur in 100.000 exemplaren uit te geven werk: A.I. Todorski, Maarschalk Toechatsjewski, het volgende kommentaar: ‘Generaal-luitenant Todorski die M.N. Toechatsjewski persoonlijk heeft gekend, tekent in dit boek zijn beeld – een held van de burgeroorlog, een talentvolle bevelvoerder, een op de voorgrond tredend militair, een onwankelbare bolsjewiek-Leninist, een uitermate bescheiden, kultureel hoogontwikkeld man met een kristalhelder, onkreukbaar karakter…’
Deze ‘onwankelbare bolsjewiek-Leninist’ Toechatsjewski is een der generaals geweest die, in 1937 ‘voor “smerige landverrader” uitgescholden, werd gefusilleerd onder de massale toejuichingen van de gehele Sowjetrussische pers en onder de kreten van “Een hond verdient een hondendood”…’
De huidige geestelijke spanningen in de Sowjetunie vinden voor een deel hun verklaring in het feit dat niet iedereen het zonder walging en protest klaarspeelt de verwisseling van een ‘kristalhelder, onkreukbaar karakter’ met een hond voor niet meer dan een betreurenswaardige blunder te houden, of om er zich bij neer te leggen dat met de eenvoudige, administratieve maatregel van ‘burgerlijk eerherstel’ een streep onder de affaire kan worden gezet. De procedure van massale posthume rehabilitatie door de partij van de slachtoffers van diezelfde partij heeft iets ongemeen droevigs en huichelachtigs. Het Russische volk voelt de hele komedie scherp aan en niet voor niets doet in Moskou de anekdote de ronde dat aan de eerstvolgende kommunistische grondwet een nieuwe paragraaf zal worden toegevoegd, een nieuw burgerrecht bij de ‘talloze rechten’ die de Sowjetburger nu reeds geniet, nl. het recht op posthuum eerherstel…
In hetzelfde nummer van de katalogus Nieuwe Boeken wordt een werkje aangekondigd dat op het eerste gezicht een probleem aanroert, waarvan men zou zeggen: dat is typisch voor de gezeten bourgeois, nl. Wat is de zin van het leven? door P.M. Jegides. Het kommentaar hierbij luidt: ‘Wie van ons heeft niet wel eens over de zin van het leven nagedacht, over het probleem, waaròm wij leven? En dit is heel natuurlijk. De zin van het leven, dat is een van die “eeuwige” problemen die de mensen bezighouden. Het hoeft dus geen verbazing te wekken dat dit probleem aanleiding geeft tot zoveel uiteenlopende meningen. De auteur van deze brochure, de filosoof P.M. Jegides, vertelt veel interessante bijzonderheden… hij heeft geput uit origineel materiaal, voor een aanzienlijk deel verzameld in Siberië. De oplage is 100.000 exemplaren.’
Tenminste honderdduizend mensen kunnen in deze brochure in elk geval nu nalezen, hoe miljoenen in Siberië het antwoord op de vraag: ‘Waaròm leven wij?’ hebben gevonden. Het geschrift zal verschijnen bij de Staatsuitgeverij van politieke literatuur en is – aldus de katalogus – bestemd voor ‘een ruime lezerskring’.
In een andere katalogus: Sowjetboeken over geneeskunde (1964:2) lees ik de aankondiging van het volgende boek: ‘E.D. Seleznewa. Voorbehoedmiddelen. 2e druk. Moskou. 500.000 exemplaren. Een uitgave voor de massa-lezer…’
Dit is blijkbaar een van de betrekkelijk weinige boeken in de Sowjetunie die een tweede druk beleven. De oplage overtreft die van de meeste werken van de populaire auteur N.S. Chroesjtsjow…
Waarom moet de Sowjet-regering graan in Canada kopen?
In het dagblad van de regering Izwestija werd onlangs een brief gepubliceerd van een arbeidster uit Leningrad die schreef: ‘Op een keer liep ik op de hoek van de Mojka en de Newski Prospekt een eetgelegenheid binnen, waar je staande snel een hapje kon eten. Zelfbediening… Op de tafels lagen stapels brood. Opeens zag ik, hoe een er fatsoenlijk uitziende burger op een tafeltje toeliep. Hij pakte een snede brood, kneedde en rolde die tussen zijn handpalmen en wreef zijn handen ineen.
– Wat doet u daar nou? vroeg ik.
– Ik was mijn handen.
– Maar daar is toch water voor.
– Wat denkt u wel, antwoordde hij, moet ik soms helemaal naar de Newa lopen?’
Het blijkt uit deze brief dat ‘er fatsoenlijk uitziende’ sowjetburgers er eindelijk toe zijn overgegaan hun mains sales te reinigen met brood en daar zijn klaarblijkelijk duizenden en duizenden tonnen graan voor nodig… Er bestaat in de psychologie een ziektebeeld dat wel wordt aangeduid met de naam ‘psychosthenie’ en dat zich openbaart in phobieën en dwangmatige handelingen als bijvoorbeeld het 20-30 keer per dag zijn handen wassen (waar-
voor dan als materiaal àlles wordt gebruikt, wat maar enigszins dienstig is). Het verschijnsel wijst op verdrongen schuldgevoelens. Ook in het toneelstuk van Tsjechow De drie zusters komt zo’n figuur voor: Soljonyj, de moordenaar.
Dezelfde Leningradse arbeidster wijst in haar brief terecht op de toestanden in Leningrad van nu ruim twintig jaar geleden, toen tijdens het beleg van de stad duizenden mensen van de honger zijn omgekomen. De Amerikaanse historicus Leon Goure geeft in zijn voortreffelijke studie The Siege of Leningrad (Stanford Cal. 1962) een aangrijpend beeld van het leven in deze stad van naar schatting 3.250.000-3.800.000 inwoners in het later najaar van 1941. In oktober van dat jaar waren voor deze bijna vier miljoen mensen nog slechts 34 broodwinkels open, waar zij bij sneeuw en vorst van 5 uur ‘s morgens af in de rij stonden voor een dagrantsoen van 125 gram brood voor niet-werkenden en 250 gram voor de kategorie der werkenden. Dat ‘brood’ bestond op het laatst uit een mengsel van meel, gemalen boomschors, leerafval en zaagsel…
Tegen de achtergrond van deze verschrikkingen weet de arbeidster uit Leningrad aan het eind van haar brief het beeld op een geraffineerd-naïeve manier toch weer zo te draaien dat dit ‘handenwassen met brood’ als een bewijs moest worden gezien van de onder het bewind van Chroesjtsjow heersende materiële overdaad, immers, schrijft zij: ‘Een aantal mensen van onze fabriek is in het buitenland geweest en heeft de Skandinavische landen bezocht. En ze vertellen dat brood daarginds bijna als een delikatesse wordt beschouwd. Je krijgt daar bij je ontbijt niet meer dan een paar dunne sneetjes geserveerd, als plakjes kaas of boter…’ En zij eindigt met de vraag: ‘Maar is dit voor ons soms een reden om zo verkwistend met brood om te springen?’
Charles B. Timmer
27 november 1963.