Simone van Saarloos
Heleen
450 brieven. Toen mailtjes, sms’jes met de vraag: heb je mijn brieven wel gehad?
Ik had je gewaarschuwd voor mijn slapeloze stad. Hier is intensiteit geen doelpunt op zondag, een schouderklopje als beloning, in een gekke bui misschien een schreeuw en een vlugge stoot met de hockeystick in de lucht. Jij noemde de intensiteit exotisch – op te lossen met een dure airconditioning die de temperaturen automatisch reguleert.
Je belde vanuit de taxi wanneer je er bijna was. Dan nam ik de lift en ging ik langs de pedicure om de hoek waar het water naar een schip verwees waarmee zij ooit gekomen is. Ik deed het voor haar, de Chinese die haar gezin trots een minimum toestuurt. Ik wilde laten zien hoe het ook alweer voelde: je klaar te maken voor een man, anxious anticipation.
Ik weet nog hoe we een duif zagen met een gedraaide nek, gevallen uit zijn nest, hoog en verlaten tussen de balken van de brug.
‘Laat het de kinderen niet zien,’ zei je.
Ik zei dat het geen kinderen waren, maar studenten en we proostten. Te vaak omdat ik zodra ik je zag vergat: je bent een lichtgewicht. We zwalkten richting mijn huis. Tegen de muur onder de brug werd een eerste kledingstuk opzij geduwd. Oranje licht zwengelde in de wind, er vielen druppels, water waar waarschijnlijk iemand op gelopen had.
Op een onzeker moment rook de hele stad naar jou
‘s Ochtends kleefden er veertjes aan je schoen.
Je telde mijn gelakte tenen en bleef maar zoeken of er geen nullen achter zaten. Tien, zei je, tien!, verbaasd dat iets zo weinig mooi kon zijn.
Je haalde de verpakking van je nieuwe aftershave, geroutineerd alsof het een pakje sigaretten was. Het cellofaan zocht een houvast om aan vast te kleven, vond en verstopte mijn wastafel. Je vergat wat je voorheen droeg en kocht op het vliegveld altijd zomaar iets. Op een onzeker moment rook de hele stad naar jou.
Je stootte mijn naam, een zucht. In de winter begon je met rijmpjes, erg ver kwam je niet. ‘Hees,’ zei jij, dat slaat wel een beetje op je stem. Ik vergat dat liefde niet doof maakt. Sindsdien waren sms’jes gericht aan ‘HH’, de initialen van een nazi.
Je wilde per se naar Macy’s voor cadeautjes en ik hielp je zoeken, kocht pakpapier met Pieten via internet. Ik durfde er niet mee over straat – bang om voor racist te worden
uitgemaakt.
Je belde nog wel om te zeggen dat ‘de kinderen’ blij waren met hun kasjmieren sjaals. Een rode voor je dochter, een zwarte voor je zoon. Gefeliciteerd, zei ik.
‘Dat zeg je niet met Sinterklaas.’
Ik hoorde de verwarming op de achtergrond, hier loeiden de sirenes.
‘Dwaas,’ zei je.
Rijmen werkelijk is je sterkste kant.
Simone van Saarloos (1990) is redacteur van Tirade. Ze studeerde literatuurwetenschap en filosofie, recenseert fictie voor Volkskrant Boeken en publiceerde verhalen, artikelen en opinies in onder meer NRC Handelsblad, Vrij Nederland, Das Magazin, De Revisor en Filosofie Magazine.