Stem en identificatie
Interessante namen duiken op, wanneer vertalers wordt gevraagd naar verlanglijstjes, favoriete auteurs en stemmen. Vooral Jan Mysjkin pakt het groots aan, gevraagd naar wie hij nog graag zou vertalen: ‘De verzamelde werken van Anonymus. Uit alle tijden, alle landen en alle talen.’
Welke auteur zou u heel graag nog willen vertalen?
Jos Vos: ‘Ik zou dolgraag een bundel op de markt gooien met novellen, korte verhalen en essays van Junichirô Tanizaki. Sommige van Tanizaki’s grootste romans zijn al vertaald, maar hij was ook een begenadigd auteur van komische schetsen, “fantastische” vertellingen (geïnspireerd door Oscar Wilde en Edgar Allan Poe) en dromerige, symbolistische novellen (beïnvloed door Het verhaal van Genji en andere Japanse klassieken).’
‘Ik heb nog een aantal titels op mijn verlanglijstje staan,’ schrijft Kees Mercks, ‘waarbij ik liever negentiende- en twintigste-eeuwse schrijvers kies dan de huidige “jonge garde”. Ik denk daarbij aan Mácha, Erben, Neruda, Olbracht, Hostovský, Vaculík, Hrabal…’
Edgar de Bruin: ‘Ofschoon ik eigenlijk alle auteurs heb vertaald die ooit op mijn verlanglijstje stonden, blijven mijn handen jeuken. Zoals afgelopen jaar toen ik drie boeken las van debuterende auteurs, respectievelijk van Tomáš Zmeškal, Dalibor Demel en Marek Šindelka. Drie heel verschillende boeken, maar stuk voor stuk goed geschreven in een eigen, aparte stijl. Nieuwe stemmen kortom en zonder meer een verrijking voor de Tsjechische literatuur en wellicht ook voor de internationale literatuur.’
Arthur Langeveld: ‘Onlangs las ik een nieuwe roman van Dmitri Bykov, een betrekkelijke jonge schrijver die op het moment in Rusland nogal aan de weg timmert. Een prachtig maar hondsmoeilijk boek waar ik me graag nog eens aan zou wagen.’
Gerd Busse: ‘J.J. Voskuil. Ik ben nu al ruim tien jaar bezig om uitgevers en
redacteuren in het Duitstalige gebied voor hem warm te laten lopen. In die tijd heb ik een groot aantal artikelen in kranten en tijdschriften over hem – en vooral zijn meesterwerk Het Bureau – gepubliceerd. Ik heb lezingen gehouden, proefvertalingen gemaakt en ben zelfs op mijn homepage een reclamecampagne voor “Das Büro” gestart (zie www.dnl-projekt.eu, onder het knopje “souvenirs”). Het rare is dat bijna iedere Duitse lezer enthousiast is als zij of hij een stuk uit Het Bureau gelezen heeft – behalve dan de uitgevers. Zij vinden altijd wel een argument om het project af te wimpelen: of het zijn te veel pagina’s, of het is te Nederlands (ondanks al de in hoofdpijn gedrenkte reizen van Maarten Koning naar Bonn en Münster en de hooglopende discussies met de Duitse collega’s over de Europese Atlas of de fameuze “kaarten van het jaarvuur”), of “Zoiets hebben wij toch ook, ik weet alleen niet zo gauw waar”.’
Met wiens stem heeft u het liefste gesproken? Met wie heeft u zich het meest geïdentificeerd?
‘De stem waarmee ik met het meeste plezier heb gesproken,’ schrijft Saskia van der Lingen, ‘is die van het personage dat ik het beste heb leren kennen, omdat ik door omstandigheden zo lang over de vertaling van zijn belevenissen mocht doen: David. Zijn geschiedenis is beschreven in de Bijbelboeken 1 en 2 Samuël en 1 Koningen en wordt door velen beschouwd als hét hoogtepunt van Bijbelse vertelkunst. Ongelofelijk hoe modern dit koningsdrama over hybris en straf, loyaliteit en rivaliteit, vrouwenschending en eerwraak en nog veel meer in wezen is. Het is geschreven volgens het principe “show, don’t tell”: er wordt weinig beschreven en nog minder commentaar geleverd, het verhaal ontrolt zich door middel van de handeling en de vele dialogen. De dialogen zijn afwisselend retorisch-wijdlopig of juist snel en flitsend en geven inzicht in de gemoedstoestand van de personages, waarover door de verteller meestal niets wordt meegedeeld. Davids stem bespeelt alle registers van brutale kwajongensachtigheid (tegen zijn oudere broer, als hij Goliat wil bevechten) tot geslepen onderhandeling (met God, over de verdeling van de wereldse en de religieuze macht) tot oprecht verdriet (bij de dood van zijn vriend Jonathan en zijn zoon Absalom).’
Anne Stoffel: ‘Met Sjostakovitsj. Dat komt waarschijnlijk doordat hij geen schrijver was en/of doordat zijn brieven non-fictie zijn. Bij literaire fictie heb je niet zozeer te maken met de persoon van de schrijver of dichter als
wel met het kunstwerk dat hij of zij heeft gemaakt. Uit mijn dankwoord bij het ontvangen van de Aleida Schotprijs (2005): “…zo vraagt er weleens iemand of je [als vertaler] in de huid van de dichter moet kruipen. Nee, ik doe dat niet. En me verbonden voelen in de zin van op hem of haar lijken, dat heb ik ook niet. Als ik Tsvetajeva, Nabokov of Ryzji persoonlijk had gekend, dan weet ik niet hoe dat geweest zou zijn. Wat ik wel weet, is wat ze met hun taal hebben gedaan. En dat probeer ik ook met het Nederlands te doen.’
Edgar de Bruin: ‘Het best ligt mij de stem van Jáchym Topol. Als ik zijn werk vertaal, lijkt het alsof hij naast me zit of dat ik met hem in de kroeg zit en hij me zijn verhaal vertelt. Hij schrijft zoals hij ademt, een schrijver pur sang. Als ik er een verklaring voor tracht te vinden, speelt vast meer dat we elkaar goed kennen, dingen met elkaar gemeen hebben, zoals onze voorliefde voor geschiedenis, en van dezelfde generatie zijn. Topol stuurt ook altijd mij als eerste het manuscript van zijn nieuwe boek toe. We praten daar uitgebreid over en dan komt zo’n boek natuurlijk ook heel dicht bij je te staan. Of ik me met hem het meest identificeer kan ik niet zeggen, maar ik voel hem, geloof ik, wel aan en weet hoe en wat hij wil zeggen. Hij schrijft oprecht, vanuit het hart, en ik beleef dan ook het meeste plezier aan het vertalen van zijn werk, niet alleen omdat het zo rijk is, er zoveel in te ontdekken valt, maar ook omdat zijn stijl je als het ware uitnodigt om vrijheden in de vertaling te veroorloven, heel intuïtief te vertalen, terwijl je bij andere boeken wellicht voorzichtiger zou zijn. Niet voor niets zegt Topol: “Je moet mijn boeken niet vertalen, maar navertellen in je eigen taal.”’
‘Zowel Han Shaogong als Shi Tiesheng,’ antwoordt Mark Leenhouts, ‘beide omdat het beschouwende schrijvers zijn die je in hun werk vaak direct toespreken. Han treedt bewust op de voorgrond in zijn bovengenoemde woordenboekroman, met al zijn twijfels, gissingen en anekdotes over de streektaalwoorden die hij beschrijft. En Shi zei ooit over zichzelf: ik ben niet iemand die zegt: luister, ik vertel je een verhaal, maar probeer eerder een intiem gesprek met de lezer aan te gaan. Leuk om daartussen te zitten.’
Gerd Busse: ‘Op wetenschappelijk gebied is dat zeker de Freud-historicus Han Israëls. Ik ken niemand die in staat is om zelfs de meest ingewikkelde dingen op een zodanig heldere, eenvoudige manier aan de lezer uit te leggen dat hij het zonder omslag kan begrijpen, en tegelijkertijd door zijn fijnzinnig gevoel voor humor de lectuur van zijn boeken (en het vertalen daarvan) tot een feest maakt. Hetzelfde geldt ook, maar dan meer op essayistisch vlak, voor een van de leermeesters van Han Israëls: Karel van het Reve. Het
is een genot om hem te vertalen – en altijd een uitdaging om zijn vaak oer-Nederlandse stijl goed naar het Duits over te brengen.
Nu ik toch al bij de literaire non-fictie ben: Frank Westerman vind ik een geweldige schrijver, misschien de meest getalenteerde hedendaagse Nederlandse auteur, zeker op het gebied van de non-fictie.
De romanschrijver waarmee ik me het meest kan identificeren is J.J. Voskuil en zijn roman Het Bureau. Het onderwerp waar hij over schrijft, de wetenschappelijke wereld, ken ik zelf door mijn werkzaamheid als wetenschapper op twee onderzoeksinstituten in Duitsland en Nederland. En de directe, eerlijke en franjeloze manier van schrijven in verbinding met een grote portie humor en een meesterschap in het neerzetten van dialogen zijn gewoon grandioos of, beter gezegd, “mieters”. Voskuil hoort tot een van de grootste schrijvers die de Nederlandse literatuur voortgebracht heeft.’
Kees Mercks: ‘Zonder meer met Hrabal en Vaculík, die ik beiden ook meermaals heb ontmoet. Hun gevoel voor het groteske en unieke vermogen om door te stoten naar “andere niveaus” spreken me zeer aan.’
‘Als lezer ben ik bezig te leren van het leven,’ schrijft Hans van Pinxteren. ‘Als vertaler nog intenser. Ik heb mij als vertaler het intiemst verbonden gevoeld met de schrijver die mij het meest heeft geleerd. En dat is buiten kijf Montaigne, die mij meer dan wie ook heeft uitgedaagd over de dingen na te denken en mezelf te zijn. Nu is het wonderlijke dat ik mij met hem, van alle schrijvers die ik heb vertaald, het minst heb geïdentificeerd. Je komt bij hem van die schitterende, hoogst persoonlijke uitlatingen tegen: “Ik praat over mijzelf, Michel de Montaigne. […] Ik ga in zoverre volgens de regelen der kunst te werk, dat geen mens ooit een onderwerp behandelde dat hij beter kende of begreep dan ik het mijne, en dat ik hierin de grootste geleerde ter wereld ben.” Deze manier van schrijven heeft mij ertoe aangezet naar een stem voor hem te zoeken die in het Nederlands van vandaag zo vanzelfsprekend klonk als hij vier eeuwen terug heeft geklonken voor zijn tijdgenoten. Voor deze stem heb ik diep in mijzelf moeten graven. Sindsdien ben ik mij bewust geworden dat ook de andere stemmen uit dezelfde mijn gedolven zijn. Op grond van deze bewustwording is het mij eigenlijk onmogelijk om achteraf aan een van “mijn” auteurs een voorkeurstem te geven.’
‘Hercules Savinien de Cyrano de Bergerac, dat is Mysjkin alias Fenoghen alias Demian ten voeten uit,’ schrijft Jan Mysjkin. ‘Op deze plaats wil ik wel belijden dat ik geloof in literaire reïncarnatie. De zeventiende-eeuwse libertijn is begin twintigste eeuw in de dadaïst Hugo Ball herboren, het is dezelfde stem.’
Welke Nederlandse auteur past het best bij het taalgebied waaruit u vertaalt?
‘China heeft uiteraard uiteenlopende typen auteurs,’ schrijft Mark Leenhouts. ‘Ik heb in recensies en artikelen al eens van een Chinese Margriet de Moor gerept (Wang Anyi, als schrijfster die het persoonlijke en maatschappelijke verenigt) en van een Chinese Ronald Giphart (bij een jonge, nog onvertaalde auteur die humoristisch schrijft over jongeren en seks). Mo Yan, waarschijnlijk de bekendste Chinese schrijver van nu, is net zo breedsprakig als A.F.Th. Van der Heijden, terwijl Nobelprijswinnaar Gao Xingjian juist weer bekend staat om zijn “kale” taal. Wel is het zo dat de Chinese literatuur over het algemeen van een sterkere maatschappelijke betrokkenheid getuigt dan de Nederlandse; de hier bij tijd en wijlen gehoorde roep om meer straatrumoer in de letteren is in China volstrekt overbodig.’
Anne Stoffel: ‘Over Tsjechov heb ik weleens gedacht: wat schrijft die man modern, het lijkt wel Elsschot.’
Gerd Busse: ‘Misschien is dat Gerard Reve. Hij is zonder enig twijfel een van de grootste Nederlandse schrijvers, maar eentje wiens kwaliteiten je een beetje met “surströmming” kunt vergelijken, een traditioneel Zweeds gerecht dat uit gefermenteerde, zeg maar beestachtig stinkende, haring bestaat: geliefd bij de Zweden, op zijn hoogst gedoogd bij de buren.’
‘Ik weet het niet,’ schrijft Wilfred Oranje, ‘want mijn favoriete Nederlandse auteurs zijn mensen als Van Oudshoorn en Bordewijk. Wie schrijft er nu in het buitenland zoals deze rare kwasten?’
Paul Beers: ‘Ik neem de vraag wat ruimer: Dirk Ayelt Kooiman, met wie ik in de beginjaren van De Revisor tien jaar nauw heb samengewerkt, “past het best” bij het werk van Menasse.’
Jan Mysjkin: ‘De receptie van een auteur door een taalgebied is hoogst onvoorspelbaar. La belle Hortense van Jacques Roubaud verkocht in Frankrijk over vijf jaar zesduizend exemplaren, en daar was de uitgever best tevreden mee. Die schöne Hortense verkocht in het Duitse taalgebied vijftigduizend exemplaren op één jaar tijd. De mooie Hortensia stokte in de Lage Landen bij driehonderd, en liep zelfs in de ramsj voor geen meter. Leg dat maar uit. Ik heb een honderdtal Nederlandstalige dichters in het Frans vertaald. Het is verrassend welke namen mijn Franse redacteurs bovenaan hun lijstje plaatsen. Jean-Baptiste Para van het tijdschrift Europe heeft de grootste waardering voor Menno Wigman, Hédi Kaddour van Po&sie voor Hanny Michaelis, Véronique Pittolo van Action Poétique voor Esther Jansma. In Nederland vliegt Rutger Kopland de boekhandel uit, maar in Frankrijk
gingen in tien jaar tijd geen duizend exemplaren van zijn twee vertaalde bundels samen over de toonbank, en die zijn nota bene gepubliceerd door het o zo prestigieuze Gallimard. Nogmaals, leg dat maar uit. Als ik het antwoord wist op jullie vraag, dan was ik nu óf zeer geëerd óf schatrijk óf beide – voorlopig ben ik geen van beide.’