Ter braak en Alexander Cohen: voorkeur voor het egotisme
In Het vaderland van 21 maart 1937 besprak Menno ter Braak onder de kop ‘De non-conformist’ het vervolg van Cohens mémoires: Van anarchist tot monarchist, dat een jaar eerder was uitgekomen. De verrassing van zijn ontdekking van Cohen, buiten de officiële kanalen van de literatuur om, klinkt in het artikel door. Hier was opnieuw iemand, die, genegeerd door de kritiek, geen fraai kunstproza, maar levend nederlands schreef. Ter Braak lijfde Cohen meteen in bij de lijn van het ‘gezond verstand’, bij Nescio, Elsschot, Paap en Daum. Hij herkende de natuurlijke onbevangenheid van iemand, die voor zijn plezier schrijft, met het talent voor de zuivere polemiek. Een voortreffelijk verteller, wiens teveel aan humor voorkomt, dat hij rankuneus wordt. Na Multatuli is hij een der beste auteurs van polemisch proza, Ter Braak stelt hem zelfs in sommige opzichten boven hem.
Cohen is een politiek dier, dat op mensen eerder dan op stelsels uit is: ‘Het anarchisme van Cohen is dan ook geen anarchisme in de geijkte zin; het is een voorlopige formule voor non-conformistische onafhankelijkheid. Precies hetzelfde trouwens kan men zeggen van Cohens tegenwoordige voorkeur voor de Action Française d.w.z. voor een beweging, die geen beweging achter zich heeft, maar daarom des te meer aantrekkingskracht vertoond voor mensen met een sterk verzetsinstinct; het lijkt mij overigens allerminst zeker, dat Cohen, als hij tijd van leven heeft, niet ook nog door de royalisten van het royalisme genezen wordt.’ (Ter Braak, Verz. werk, 6,362.)
Uit een brief van Du Perron van 9 april blijkt, dat Ter Braak in Van anarchist tot monarchist ook een kant van ‘lawaai’ gezien had, die hem minder beviel. Uit deze zelfde brief kunnen we ook afleiden wat Cohens reaktie op de kritiek van Ter Braak was: eindelijk beeft eens iemand op onhollandse wijze over hem geschreven.
Ter Braaks antwoord aan Cohen is gedateerd, 4 april, en de volgende dag verzonden. Cohen heeft van zijn tweede brief aan Ter Braak een doorslag
bewaard, die hier wordt weergegeven. Cohen begon zijn brief blijkens de datum op 1 mei, maar volgens een aantekening in handschrift verzond hij hem eerst vier dagen later.
Een uitgave van de korrespondentie van Alexander Cohen is met steun van ZWO in voorbereiding.
Ronald Spoor.
Menno ter Braak aan Alexander Cohen
Den Haag, 4 April 1937
Zeer geachte Heer Cohen
Hartelijk dank voor Uw brief, en niet minder voor de toezending van het exemplaar ‘Uitingen van een Reactionnair’ met de complimenteuze opdracht. Ik had dit boek juist gelezen, en gedeeltelijk eveneens met gevoelens van verwantschap; al gebiedt de eerlijkheid mij te erkennen, dat ik de stukken uit den oorlogstijd niet kan apprecieeren. Ze zijn mij te jingoïstisch, en hoewel ik hevig antiduitsch ben, meen ik, dat Uw maréchal Foch en zijn generaals wel wat meer critiek verdienen dan ze bij U vinden. In het algemeen deze oorlogspsychose (subs. vredespsychose) dateert erg. Maar andere stukken heb ik evenzeer gewaardeerd als het besproken boek. Ik liet U inmiddels door Nijhoff zenden een ex. van mijn ‘Politicus zonder Partij’; minstens even ikkerig als Uw geschriften, maar door een ander temperament geschreven. Ik hoop er te zijner tijd uw oordeel eens over te mogen hooren. – ‘In Opstand’ heb ik inmiddels gekocht.
Uw brief destijds herinner ik mij niet ooit onder oogen te hebben gehad! Natuurlijk kan ik mij vergissen, maar het gebeurt niet zoo zelden, dat een document in de journalistieke chaos verdwijnt.
Uw sympathie voor de Action Française kan ik, ook na Uw commentaar, niet deelen. Ik geloof n.l., dat men den Duivel niet met Beëlzebub kan uitdrijven. Even onzinnig als een consequent toegepaste democratie, die uitloopt op de gelijkheidsdiscipline van
het communisme, is de romantische coquetterie met een middeleeuwsch symbool, in casu met een koningshuis, dat alleen nog door een of ander degéneré in Ukkel of Laeken of Schaerbeek wordt gerepresenteerd. Wat ik uw naïeveteit noem, is, dat u zoo vitaal bent, dat u met dit symbool als positief kunt werken, zonder de belachelijke kanten ervan te zien. De heeren Daudet en Maurras lijken mij, met al hun intelligentie en afkeer van de ‘bienpensants’, toch nog een gram te veel op Hitler; juist in dèzen tijd lijkt het mij wenschelijk, dat aristocratie en ongelijkheidsthese niet verward worden met een beweging voor een stuk verschimmeld verleden. Ik heb een en ander zelf beter geformuleerd dan ik in deze paar regels doen kan in mijn boek over de gelijkheidsidee, dat, hoop ik, deze maand verschijnt (‘Van Oude en Nieuwe Christenen’); daar tracht ik de paradox der democratie en der gelijkheid die niet denkbaar is zonder de paradox der aristocratie en ongelijkheid, onder oogen te zien zonder leliën en Camelots. Maar ik begrijp volkomen, dat uw gallicistische cultuur andere wegen bewandelt dan de mijne, die (u kunt het in Pol.z. Part. lezen) van de Duitsche wijsbegeerte tot Frankrijk is gekomen. Maar voor de ‘panache’ heb ik nog steeds geen orgaan; ik identificeer mij in dit opzicht compleet met Benda (‘Dialogue d’Eleuthère’ en laatstelijk vooral: ‘La Jeunesse d’un Clerc’). – Een ding echter voor het juiste begrip: ik verbeeld mij werkelijk niet, dat ik minder naïef ben dan U! Anders had ik uw boek niet in één adem uitgelezen.
m.v.gr.
Uw
Menno ter Braak
Met Uitingen van een reactionnair (1896-1926) presenteerde Cohen in 1929 een keuze uit zyn journalistieke werk: indrukken, beschouwingen, anekdotes, herinneringen, kritieken en persiflages.
Men vindt in de bundel, zoals hij zelf zegt, geen uitingen van een botte, lijdelijke konservatief, maar reaktie op alles wat hij eens als voorwaarde voor de vooruitgang heeft beschouwd: republiek en demokratje, socialisme en kommunisme. Tegen de vooruitgang, tegen Amerika, dat zijn zijn leuzen.
Léon Daudet (1867-1942) en Charles Maurras (1868-1952) waren beiden mede-oprichters van het nationalistische dagblad l’Action française. Ter Braak had hen in zin kroniek over Cohen als vertegenwoordigers van polemische journalistiek als literair genre genoemd.
De Camelots du roi waren jonge aanhangers van de Action française. Zij verkochten vanaf 1908 de krant op straat, maar oefenden met evenveel pleizier terreur uit ten behoeve van de beweging.
De nu volgende brief van Cohen is een blijk van herkenning: een nauwkeurig onderzoek van Ter Braaks standpunten, waarvan Cohen hem in dit antwoord verslag doet, leverde voldoende overeenkomsten met zijn eigen opinies op, zoals hij die in zijn geschriften had opgetekend. Zijn oudste publikatie is De paradox (1897-98), die – net als Multatuli’s Ideeën – in afleveringen verscheen.
Cohen besteedt uitgebreid aandacht aan de politieke situatie in Frankrijk, waar sinds een jaar het volksfront aan de macht was. Léon Blum (1872-1950), bête noire van Cohen, stond aan het hoofd van een regering, die uit socialisten, radikaal-socialisten en kommunisten bestond. Léon Joubaux (1879-1954) was sinds 1909 sekretaris-generaal van de machtige vakbond Confédération générale du travail, wier invloed nog gegroeid was door de terugkeer in 1936 van de afgescheiden kommunistische vakbondsorganisatie CGTU.
Alexander Cohen aan Menno ter Braak
Toulon, 1 mei 1937
Zeer geachte Heer ter Braak,
Ik heb Uw introspectief, voornaam-combatief boek: Politicus zonder party met intense belangstelling tweemaal en zeker niet voor het lààtst gelezen. Wel, hier en daar, by een bizonder subtiele passage, met myn minder-dan-het-Uwe-philosophische hoofd tusschen de handen. Maar dank zy Uw, in soortgelyke geschriften zeldzaam-heldere terminologie, geloof ik toch vrywel alles begrepen te hebben. Myn ‘oordeel’ over het boek, waarnaar u benieuwd zegt te zyn? Hoe zou ik anders dan ingenomen kùnnen zyn, en, in het algemeen, niet instemmen met een auteur wiens denkwyze, wat de richting daarvan aangaat, parallel loopt met de myne?
U hekelt, van Uw ivoren toren uit, den humbug in al zyn vormen de litteraire, de artistieke, de journalistieke, de wetenschappelyke, de wysgeerige, de intellectueele, de religieuze, de aesthetische, de moreele, de politieke, de ‘objectivistische’ e.t.q. Ik, door de omstandigheden lange jaren in meer onmiddellyke aanraking mèt – maar zonder absorbtie door – de kudde, de conformistische ‘troupeau’, ik schermutsel op den beganen grond tegen dezelfde aanstelleryen, en ik verlustig my, bovendien, by manier van hors d’oeuvre, met het neerslaan van aanmatiging waar ik die ontmoet of ook maar ontwaar in de vèrte.
Het verschil van ligging der respectieve gevechts-terreinen daar
gelaten, is onze ‘stryd’ dezèlfde. Zyn niet onze antipathieën ongeveer identiek?
U bent een ‘politicus zonder party’. Ik ook, al komt dat U ànders voor. Het is juist omdat de Action Française, de eenige politieke groepeering, laat my liever zeggen de eenige politieke ‘beweging’ hier te-lande géén ‘party’ is, en dit nadrukkelyk zègt, dat ik, die, van myn jeugd af, een physieken afkeer heb gehad van al wat ‘party’ en party-leven was, my tot de A.F. aangetrokken heb gevoeld. De A.F. is een ‘reactie’, een tégen-actie, zooals ik dat bedoel en definieer in de korte inleiding (‘Op den drempel’) van den bundel: Uitingen van een reactionnair.
Het geval is eenvoudig zóó: Frankryk gaat te-gronde aan de republiek, en aan de democratie waarvan het bestiale communisme – bestiaal niet alleen in zyn middelen van verovering en bestendiging van het Staatsgezag, maar ook en vooral door zyn doel: de universeele ‘verkudding’ van het menschdom – het logische eind-resultaat is. Daarom: delenda Carthago! Wèg met republiek en democratie in Frankryk!
Mag ik even afdwalen? U kent Proudhon’s boutade: ‘Vous voulez être gouvernés? Soyez tranquilles, vous le serez!’ Voor my-zelf – en U zult er, vermoedelyk, ook zoo over denken – voel ik geen behoefte geregeerd te worden. Maar zonder regeering, d.w.z., in laatste instantie, zonder een zoo redelyk mogelyke ordening der onderlinge verhoudingen tusschen de individuën, i.e. zonder beperking van het vuistrecht, zal het, vrees ik, niet gáán. En als er dan toch geregeerd moet worden, dan liever, niet als ‘ideaal’, maar als ‘moindre mal’, door beschaafde menschen, onder wier gezag het leven van het individu, somme toute, dragelyk zou zyn, en die er een primordiaal belang by hebben dat het dragelyk bl̀yft, dan onder een bewind van Jan Rap zooals wy dat hier, sedert een maand of tien, Léon Blum regnante, aan den lijve ondergaan.
U constateert, in Uw boek, dat, in Nederland, de parlementaire democratie U beschermt tegen het vuistrecht. Maar in Frankryk is dit nièt het geval! Het vuistrecht woedt hier ongebreideld, beschermd, gegarandeerd, aangemoedigd door de regeering van het Front Populacier. De sacramenteele, constitutionneele ‘Vryheid van het Woord’ is, met betrekking tot de tegenstanders der heerschende
maffia, zoo goed als opgeheven, even als het recht op gesalarieerden arbeid, anders gezegd het ‘eetrecht’, voor de menschen die niet aangesloten zyn, en zich niet willen aansluiten by de C(onfédération) G(énérale) du T(ravail) van den satraap Léon Jouhaux, Blum’s éminence grise.
Voilà où nous en sommes onder de ‘parlementaire democratie’! Ik geloof dat men in Holland zelfs geen benaderend begrip van dit alles heeft. De telegrafische agentschappen, de zwaar-gesubsidieerde en dus van de regeering afhankelyke Agence Havas vooraan, verzwygen, op bevèl, de ergerlykste feiten: zware mishandelingen, doodslag, moord, die hier aan de orde van den dag zyn en door een gedomestikeerde justitie òf in het gehéél niet óf in niet noemenswaardige verhoudingen gereprimeerd worden. De groote, in het buitenland gelezen fransche kranten, de z.g.n. ‘presse de grande information,’ doen hetzelfde. Wat de hollandsche correspondenten in hun kranten vertellen, weet ik niet. Maar ik denk dat zy wel heel voorzichtig, en gematigd en braaf zullen zyn. En springen zy, wie weet? een enkelen keer uit den band – den muilband – dan is de redactie thuis daar met het blauwe potlood der censuur. Het hollandsche publiek wordt nu eenmaal niet graag schichtig gemaakt. En dan is daar aanstonds de tentoonstelling, met de winstgevende reclame. Dus: motus!
Tot nu toe, schryft U, jaagt geen roode soldaat, met de bajonet op het geweer, U naar Uw bureau. Soyez tranquille!, dat komt wel, als de democratie haar met roode bloemen bestrooid pad blyft volgen. En als dàt een poosje heeft geduurd, dan komt de bruine, of de geele, of de groene, of de geruite soldaat, die een eind maakt aan de roode uitspattingen en de roode tirannie, om die te vervangen door geruite, geele, groene, of bruine ditos.
In sch̀yn afgedwaald, volgens myn gewoonte, ben ik nu weer by Uw boek terug, by Uw boek dat sprankelt van uit myn hart, myn geest gegrepen aphorismen.
U schryft ‘omdat U het niet kunt laten en zonder het gevoel te koesteren dat een goddelyke macht U dryft en een schare op Uw woorden staat te wachten? Tout comme moi! – ‘Ik schryf zonder de minste hoop en alleen uit behoefte aan uiting.’ (de Paradox. – 1897-98).
Uw ‘eerlykheid is niet voor iedereen beschikbaar’? Myn ‘waarheid’ ook niet! – ‘Ik beschouw het waarheid spreken niet als een plicht. Ik zou liegen zonder een schaduw van scrupule etc.’ (de Paradox). Uw zin voor onafhankelykheid (pag. 39 van Uw boek: ‘Een complimenteus mensch, etc.’) is van hetzelfde allooi als de m̀yne. Zichzelf zyn en zeggen wat men te zeggen hééft, tot eiken prys, is het hoogste genot.
U ‘ikt’ (pag. 42 van Uw boek), zonder te ‘wy’-en en te ‘men’-nen. Anch’ io! Zyn de ‘wy’s en de ‘men’s U, naar aanleiding van Uw ikkigheid ook te lyf gegaan zooals zy m̀y dit deden na de publicatie van In Opstand, en ook nù weer, na Van Anarchist tot Monarchist? (Een der hekelaars van myn ‘niet geringe ik-zucht’, myn ‘zelfgenoegzame ikkigheid’, myn ‘op den duur irriteerend non-conformisme juist omdat er geen ‘systeem’ in zit’, was de sedert jaren levend-cadaverieke en tot de gruwelykste cacographie vervallen, week na week in de Groene kwylende Frans Coenen, op wien ik – hy ‘leefde’ toen nog!’ – doel, en van wiens critische bellettristery ik een regel of wat aanhaal op blzn. 285-286 van myn boek.)
Even als de litterator in U, heb ik ‘een afkeer van de ongepriviligeerde schryvery van de niet-clerken’, (de journalistieke mrs en profs, aan wie ik hun ‘schryfbewys’ wensch te zien ontnemen.) ‘Alles wat naar deemoed en ongerustheid zweemt’ ontbreekt in Uw schryfwyze’. Ook in de m̀yne! Vandaar het brevet van ‘onbetamelijkheid’ en ‘zelfoverschatting’ U (en my) onder journalistiek tromgeroffel en trompetgeschal uitgereikt door de profs Ovinks, de mrs van der Hoevens en hun onderhoorigen.
‘Den journalist; daaronder versta ik (M.t.B.) de objectiviteit (i.e. de karakterloosheid), de academie (i.e. de mrs en de profs) en den chaos (i.e. de pan-bevoegde veelschryvery)!’ – Onwraakbare definitie! ‘Er is geen zeldzamer ding dan doodgewone geestelyke zindelykheid’. U zeit wat!
Ook my zyn de ‘kunstenaars die ik ontmoet heb op een enkele uit-zondering na tegengevallen’ – (‘Ik heb zoo goed als nooit getracht kennis te maken met den schepper van een kunstwerk, litterair of plastisch… Want de kunstenaar staat zelden boven en meestal beneden zyn creaties. En waarom zich dan blootstellen aan de bitterheid van een ontgoocheling?’ In Opstand, pag. 175).
De door U gevoelde ‘onweerstaanbare behoefte tegenover een zeker soort verfynden opzettelyk grof te worden’, is my on ne peut plus begrypelyk.
Ik val daar, by het hèr-doorbladeren van Uw boek – op zoek naar myn aanschrappingen in margina – over den naam van Ilja Ehrenburg, een van myn dégoûts, deze bolsjewistische conformist! En over den naam van Quérido (Ismael pour les dames), den ‘philosophisch-litterairen humburg(ger)’, wiens poespas ik nooit heb kunnen lezen, en over wien ik my, een paar keer, heb vroolyk gemaakt, o.a. in den Mercure de France, in de rubriek ‘Lettres Néerlandaises’. Hy was een soort struisvogel, die, eiken keer dat hy den krop vol had van onverteerde, onverteerbare meditaties over litteratuur, kunst en wysbegeerte, naar een boek papier greep, daar, passez-moi l’image! – zyn trop-plein over uitgulpte en er op een draf mee naar een uitgever liep voor dat het koud werd. Hy was natuurlijk sociaal-democraat en stond in hoog aanzien by de Party. Uw definitie van Lenin: ‘een bigotte proletariër’, is subliem!Zyn bigotterie was gematerialiseerd in zyn pet, het onwraakbare onderscheidingsteeken van den bewusten en georganiseerden proletariër. Als Lenin zyn pet niet op het hoofd had dan hield by hem in de hand. Waarom hebben zy hem, in zyn glazen relikwiekast, niet verduurzaamd en geëxhibeerd met zyn pet op? A propos van den verduurzaamden, en aan de verplichte aanbidding der van den ouden God bevryde kudde overgeleverden Man-met-de-pet. ‘De Sovjets, die God als den verspreider van ongedierte bestryden met chemische praeparaten’, hebben een beetje van deze scheikundige mengsels gebruikt voor de balseming van Vladimir Ilitch Oelianow, ook genaamd Lenin, den nièuwen God.
U ‘wyst Amerika af’! So did I (en ik doe het nòg), in het inleidinkje ‘Op den drempel’ van den bundel Uitingen van een reactionnair.
U ‘ruikt voor alles Uw eigen vyanden aan hun styl, en hun gansche bestaansmodus boezemt U weerzin in’. – My is het niet ànders gegaan.
‘Het is nu eenmaal de gewoonte – schryft U – iemands resultaten tegen over zyn styl te stellen: wat heeft de man bereikt?’ – Hoeveel maal heb ik deze, specifiek-hollandsche, impliciet-afkeurende opmerking gehoord: ‘Alles goed en wèl, maar wat heb je berèikt?’
Dat de styl van een schryver zyn resultaat is, begrypen de Hollanders niet. De Franschen wèl!
Wat U van den humor zegt, en van het gebrek aan humor, en van de ‘bescheidenheid’, en van de ‘ydelheid’, en van de vereering der ‘waarheid’, is alles even kostelyk.
‘Prys stellen op intelligentie tegenover de principieel dommen, lachen om de subtiliteit der intelligentie tegenover de principieel intelligenten’. O! zeker. En lachen – ‘Ich habe gelacht bei Tag und Nacht’ – en vooral ùitlachen!
U was altyd ‘meer polemist dan scepticus’. De ware wysheid! De scepticus kan dood zyn zonder het zelf te weten. De polemist – étymologie oblige! – vècht en lééft dus. Ik vècht, dus ik bèn!
‘De beste remedie tegen het geloof is de geloovige’. Evidemment! De gewone homeopathie! Maar daar zyn uitzonderingen, schààrsche uitzonderingen, en geloovigen wier geloof mij benydenswaard voorkomt. Ik-zelf ‘geloof’ nièt! Ik ben agnosticist. ‘Que sais-je?’ zeg ik Montaigne na. Myn sympathie gaat uit naar het ‘heidensche catholicisme’, waarvoor ook U, naar ik onlangs las in de Nieuwe Eeuw – in het verslag van een openbaar debat, waarin U het woord voerde – iets ‘voelt’, vergelykenderwyze gesproken, s’entend.
De door U geformuleerde vraag (pag. 20 van Uw boek) ‘of het geloof aan het weten niet op weg is onze ergste vorm van inquisitie te worden’, is geen vrààg meer. Geen onbeantwoorde, ten-minste Zy omkronkelt ons al met haar doodelyke vangarmen, deze inquisitie. Zy is de Twee-Eenige moloch: ‘Wetenschap-Vooruitgang’. Haar Torquemada’s, haar rakkers en folteraars, zyn legio, en zy hebben de toekomst voor zich, terwyl de Oude God die al achter den rug heeft. De nieuwe tirannen zyn altyd de ergsten, de onmeedogendsten. En de onverbiddelyksten vzyn zy die zich op de ‘onverbiddelyke Wetenschap’ en den niet-te-stelpen ‘Vooruitgang’ beroepen.
‘Ydelheid en eerzucht zyn de gebruikelyke motieven die tot schryven leiden.’ (pag. 160 van Uw boek), En tot àlle uitingen van ‘artisticiteit’. (Zie pag. 307 en vlg. van den bundel Uitingen van een reactionnair).
Een amusante kerel, die dr. Hussenot, door U op blzn. 252-253 aan-
gehaald, en die, in zijn autobiographie, urbi et orbi uitbazuinde, afin que nul n’en ignorât, dat hij dit niet was, en dat niet, noch wàt anders honorifieks of ontzagwekkends ook, en alleen maar ‘un simple citoyen comme tout le monde, hors qu’il n’est pas décoré’. (Het ‘Point docteur en Droit’, op myn professionneel schryfpapier, was een geloofsbelydenis van dezelfde soort.)
Om te eindigen:
Evenmin als U heb ik ooit ‘diep nagedacht’, en ook m̀y is alles wat ik als goede vondst beschouwde ‘aangewaaid’.
Uw boek is voor my een ‘perzik die naar méér smaakt’. Mag ik Uw binnen kort te verschynen Van Oude en Nieuwe Christenen, waarnaar ik uiterst benieuwd ben, ook ontvangen?
Met myn beste groeten en vriendelyke gevoelens
t.à.v. A.C.
In cauda venenum!
Hoe kunt U smaak vinden in het geschryf van den pedanten, cabotineerenden, intellectueel-oneerlyken Julien Benda? En U met hem ‘identificeeren’ wat zyn afkeer van de ‘panache’ aangaat? Il y a panache et panache! De vederbos die h̀y op zyn hoed heeft gestoken, is die van het Front Populaire! De panache van Léon Blum!!!