Tijs Goldschmidt
De enveloppe
Ik voel me bevoorrecht. Dagelijks ontbijt ik met zicht op een stralend witte enveloppe, een doek van Jan Roeland uit 1967. Mijn ochtend is nog nauwelijks begonnen, of ik heb er al een blik op kunnen werpen. Ik ben gehecht geraakt aan dat schilderij en ook aan het dagelijks weerkerend ritueel: niet uit huis te vertrekken zonder oog in oog te hebben gestaan met Roelands enveloppe. Het doek is vierkant en ook de enveloppe, op de rug gezien, benadert de vorm van een vierkant, al is hij iets breder dan hoog. Een platte, witte enveloppe, opgenomen in een plat loodgrijs vlak. De illusie van een derde dimensie is desondanks sterk aanwezig en wordt bereikt met minimale middelen door de donkergrijze slagschaduw onder de driehoekige klep die ietsje openstaat.
Het doek is een ware hommage aan de enveloppe en ‘namens het ding’ geschilderd zoals de Franse dichter Francis Ponge zijn stillevens schreef over een oester of zwerfkei. Er is geen mens te bekennen, zelfs geen hand die de enveloppe vasthoudt, elke suggestie van een situatie ontbreekt. Dat is typerend voor de schilderijen van Roeland. De dingen die hij schildert verwijzen zelfs zelden naar lichaamsdelen. Geen hoeden, schoenen, laat staan symbolisch geladen handschoenen (enveloppen voor de hand).
Hoe statisch en stil kan een stilleven zijn? Deze enveloppe is met grote concentratie geschilderd en met gevoel voor symmetrie uitgekiend. Perspectief, voor-en achtergrond, elke hiërarchie in het beeld ontbreekt. Enveloppe, ‘wit vlak’ en omgeving, ‘grijze banen,’ zijn evenwaardig. De enveloppe is perfect geplaatst. Hij zou niet ongestraft zelfs maar een centimeter naar links, rechts, boven of onder kunnen verschuiven. Dat zou de balans en de kracht van het beeld onherroepelijk verstoren. Ik heb het nooit nagemeten, maar mijn timmermansoog zegt dat de grijze banen ter linker- en rechterzijde van de enveloppe precies even breed zijn. De baan erboven is iets breder dan onder. Zo wordt de enveloppe als het ware geaard en ontstaat de illusie dat hij onwrikbaar verankerd is in het grijs; alsof al vaststaat dat hij nooit geadresseerd, gefrankeerd, gestempeld en verstuurd zal worden. Een
enveloppe, die niet op reis zal gaan en nimmer bevlekt, gedeukt of verfrommeld zal raken. Een voorbeeldige enveloppe, onbestaanbaar. De smetteloze enveloppe van Roeland zal nooit door de gleuf van een brievenbus worden geduwd om vervolgens naar beneden te vallen en in het pikkedonker terecht te komen tussen tientallen andere enveloppen: doorsnee witte en bruine, grote en kleine, gewatteerde en kartonnen. Zo’n specifieke enveloppe, radertje in het wereldomspannend netwerk van brievenversturende mensen, door het leven getekend, want bezoedeld door mensenhanden en met inkt bevlekt, zo’n enveloppe schilderde Roeland niet. Laat staan dat zijn enveloppe ooit zou zijn hergebruikt en opnieuw geadresseerd om bomen, energie en geld uit te sparen: een recidivist die na zijn eerste nog een tweede, en eventueel derde reis maakt. De enveloppe van Roeland is een illusie, een ideaalbeeld. Hij heeft nooit geleefd en zal nooit leven. Zijn enveloppe is meer de platonische idee ervan, het concept, dan een individueel exemplaar met biografie. Met dit verschil dat Plato’s ideeën aan hun aardse afspiegelingen vooraf gingen, terwijl Roeland uit een waaier van enveloppetypen de zijne destilleerde door reductie en abstrahering.
Kijkend naar Roelands schilderij tijdens het ontbijt, besefte ik meer dan eens hoe gemakkelijk ik vroeger aan enveloppen voorbij ging. Ze vielen me nauwelijks op, al gebruikte ik ze nog zo vaak en ontving ik ze regelmatig. De enige enveloppen die me altijd bijbleven, zijn de versnipperde enveloppen van een hoogleraar in de gedragsbiologie die zo’n hekel had aan bureaucratie dat hij de bruine universiteitsenveloppen ongeopend verscheurde en de schildpadden op zijn werkkamer als bodembedekking in hun terrarium verschafte.
Wat me bevalt aan de onderwerpkeuze van Roeland, is de alledaagsheid ervan. En dat dat alledaagse, schijnbaar banale voorwerp vervolgens bijna religieuze aandacht krijgt. Door de idee van de enveloppe te vangen in verf, zijn wezenlijke kenmerken zonder enige franje of decoratie te schilderen, door zijn buiten-, binnenvorm en contouren zo strak en helder te verbeelden, worden alle echte enveloppen daaraan als het ware ondergeschikt gemaakt en in zekere zin overbodig.
Ik begroet de enveloppe van Roeland elke morgen alsof het een levend personage betreft. Dat klinkt misschien vreemd, maar de Duitse schilder Konrad Klapheck, oorspronkelijk ook dingenschilder van schoenspanners, naai- en typemachines, noemde een van zijn geschilderde typemachines: ‘Meine Freundin.’ Ik bekijk die enveloppe als een stille huisgenoot en neem mij voor die dag net zo geconcentreerd te zullen schrijven als het doek ge-
schilderd is. Een enveloppe als ontbijticoon. Zoals een Russische gelovige de huisheilige op zijn icoon regelmatig aanspreekt alsof hij in levenden lijve aanwezig is, zo observeer ik op gezette tijden Roelands enveloppe, al vraag ik hem niets en bid ik uit principe niet. Kunst en poëzie hebben eventuele religieuze neigingen in mijn hoofd waarschijnlijk verdrongen.
Voor biologen is, in de geest van Aristoteles, variatie belangrijk. Gaat het om planten of dieren dan is in het bijzonder genetische variatie cruciaal. Zonder genetische variatie geen evolutie, zonder selectie en doorgifte van gunstige genetische varianten geen evolutionaire verandering. Evolutie staat of valt met de ‘heilige’ drie-eenheid van het darwinisme: variatie, selectie en doorgifte van erfelijke eigenschappen. In het domein van de levenloze voorwerpen, waaronder ook enveloppen vallen, telt genetische variatie vanzelfsprekend niet. Het dna dat eventueel kan worden opgespoord in een enveloppe is afkomstig uit de boom die het materiaal voor de enveloppe leverde. Of uit het speeksel op de natte tong van de briefschrijver die het gom van de enveloppe uit zijn sluimertoestand wekte alvorens de brief dicht te drukken en te versturen. Er bestaat geen enveloppen-dna dat kopieën van enveloppen genereert. Maar zeer geslaagde pogingen tot de fabricage van een enveloppe (culturele varianten) zullen door de gebruikers wel degelijk zijn geselecteerd en doorgegeven op analoge wijze als genetische noviteiten die voordelig zijn. Juist doordat de idee van de enveloppe door de briefschrijver zo actief wordt verspreid, zal het gemakkelijk kunnen aanslaan. Elke enveloppe draagt bij aan het succes van Roelands oer-enveloppe en brengt ontvangers op het idee er ook een te gebruiken. Zo moeten sommige opvattingen van de verzenders van de enveloppe zijn overgenomen door hun ontvangers waardoor die ‘overleefden’ en zich verspreidden in de vorm van kopieën. De enveloppe is een sterk idee, een krachtige meme, die zijn eigen succes in de hand werkt door op reis te gaan en de geadresseerde te confronteren met zijn vorm, materiaaleigenschappen en kleur. Roeland verbeeldde de essentie van de enveloppe, zoals je die wellicht in de ideeënwereld van Plato had kunnen verwachten. Een uitvinding van benijdenswaardige eenvoud zoals de ritssluiting, of nog simpeler de paperclip. Want het is een eenvoudig idee, een enveloppe: beschrijf een vierkant vel papier aan een zijde. Vouw de hoeken van het papier naar het midden van de beschreven zijde zodat die wordt afgedekt. Plak de vier punten aan elkaar, en voilà: het papieren buideldier is klaar om de wereld te veroveren.
Wanneer ik de tijdloze enveloppe van Roeland bekijk, heb ik het idee dat
ze altijd hebben bestaan. Dat de enveloppe van alle tijden is. Dat is absoluut niet het geval. Voordat in 1840 de postzegel (penny post) werd ingevoerd, waarbij de verzender in plaats van de ontvanger betaalde, werden brieven eenvoudigweg dubbelgevouwen en met een lakzegel dichtgemaakt. Pas na 1840 werd het de gewoonte om de vier punten van een vel briefpapier naar elkaar toe te vouwen en te verzegelen, en niet lang daarna moet ook de enveloppe zijn ontstaan zoals wij die tegenwoordig kennen. Het idee van een zelfstandig omhulsel van de brief, een onbeschreven briefdrager, die volledig in dienst staat van de brief, ontstond nog weer later. Het gebruik ervan was aanvankelijk uitsluitend weggelegd voor de gegoede stand, want hoe zwaarder een brief was, des te meer moest er aan portokosten worden betaald. Wie een brief in een enveloppe verstuurde, kon zich kennelijk wel wat veroorloven, en zo werd de enveloppe een symbool van sociale distinctie. Lang duurde dat overigens niet. Al snel raakten de hoofden van briefontvangers geïnfecteerd met de luxe-enveloppen-meme. In 1850 was de enveloppe in West-Europa al doodgewoon geworden. Een pragmaticus besloot de lijm van de pas ingevoerde postzegels te gebruiken op de enveloppeklep als vervanger van het lakzegel. Deze evolutie van dichtgevouwen en verzegelde brief tot zelfstandig briefdrager met plakrand aan de onderzijde van de klep, werd een ongekend succes. Miljarden kopieën en varianten van de oer-enveloppe zijn sindsdien over de aarde verstuurd.
De sociale kant hiervan doet denken aan de recente opkomst van de mobiele telefoons. Hoe kort heeft het maar geduurd dat de bezitter van een mobiele telefoon zichzelf meende te kunnen onderscheiden als man van de wereld, op wie voortdurend een beroep werd gedaan, door op straat, op de fiets, in treinen of bussen te bellen. Was hij soms geen dynamische figuur die het zich kon veroorloven erop los te telefoneren tegen gepeperde tarieven? Vormde de blikken versie van ‘Alle Menschen werden Brüder’, die om de haverklap uit zijn mobieltje opklonk en andermans gedachten of gesprekken verstoorde, geen overtuigend bewijs dat hij midden in het leven stond en zijn zaken liepen als een tierelier? Nu, ruim tien jaar later heeft bijna ieder kind zo’n mobiele telefoon en kun je je desgewenst alleen nog onderscheiden door een geavanceerd en kostbaar type te voorschijn te halen en met opzichtig vertoon te gebruiken. Er is geen beter bellen dan anders bellen. Maar je onderscheidt je tegenwoordig pas echt door niet te bellen.
De ogenschijnlijk tijdloze enveloppe van Roeland bestaat dus nog geen twee eeuwen en is alweer op zijn retour. Handgeschreven brieven met vlek-
ken, tekening, of gedroogde bloemetjes, zijn door de komst van de elektronische mail steeds schaarser geworden. Tegenwoordig heet zo’n brief niet ontoepasselijk snail-mail. Want snail-mail is niet alleen slomer dan e-mail, de enveloppe is bovendien voor de brief wat het slakkenhuis betekent voor de slak, een veilig omhulsel.
Inwikkelen, omvatten, omhullen, het heeft vaker in het werk van Roeland een rol gespeeld. Net zoals hij een serie enveloppen schilderde, maakte hij series aanstekers (vuurdozen), dozen en bussen, en ook vleugels (klankkasten), waarvan de klep als bij een schelp iets open staat. En die enkele keer dat er een neus opdook, pars pro toto voor de mens, bleek die schuil te gaan achter een enorme zonnebril. De neus doet dienst als drager voor de bril, maar om wiens neus het gaat, dat komt de beschouwer niet te weten.
De dichter en essayist Dick Hillenius heeft eens geschreven dat kunst ‘ingewikkeld’ moet zijn. Daarmee bedoelde hij niet zozeer ‘complex’ maar letterlijk ergens in gewikkeld. Datgene waar het om ging zou verpakt, omhuld, en aan het oog onttrokken moeten worden. Precies dat deed Roeland voor mijn gevoel in zijn enveloppe door de klep op een kier te zetten, maar de brief die er eventueel onder schuil gaat niet te laten zien. Wie weet een brief die de geadresseerde zo diep zal raken dat zijn leven er voorgoed door verandert. Een literator zal het moeilijk kunnen laten te fantaseren over de inhoud van die brief, terwijl het de schilder mogelijk nauwelijks zal hebben bezig gehouden. Roeland concentreerde zich niet op het verpakte, maar op de verpakking zelf. Die betrapte hij en verbeeldde haar vervolgens. Een zelfstandige verpakking waarvan de voorloper tegelijkertijd het verpakte was.