- Robert Anker
- Taal uit taal in
- H.H. ter Balkt Laaglandse hymnen
- Maar waar zijn de wagens
- Benno Barnard
- J. Bernlef Kattebelletje
- Oude griffels beschreven leien
- T. van Deel
- Elisabeth Eybers
- Eva Gerlach
- Elma van Haren
- Judith Herzberg
- Marieke Jonkman Twee echtparen
- Rutger Kopland
- Gerrit Kouwenaar
- Jan Kuijper De tombe van Hendrik de Vries
- ik ik mijn
- Ed Leeflang
- De grijsaard en de jongeling
- Tomas Lieske
- Langzaam een gruwel
- K. Michel Dichter 16 ziet 32
- Tonnus Oosterhoff
- Het Verhaal van Menschenhart
- Willem Jan Otten
- Over ontvankelijkheid
- Willem van Toorn
- Een dik schrift
- Hans R. Vlek
- Leo Vroman
- Ad Zuiderent
- [Vier tekeningen]
- Gerrit Krol Meesters over de rijd (3)
[p. 51]
Er is een platte kom van romig porselein waarin wat wij van leven
hoopten terecht gekomen is. Wat aten wij die avond?
Ik droomde in die tijd van de Rode Zee, de wereld
onder water, rijpende koralen, vissen, stilte
in de groene kleuren, stralen nog van licht
en de fluwelen grotten die altijd lokten.
Diep in mijn ingewanden hangt een theaterzaal, tochtig,
met rookgordijnen en molm in het hout; met onbewogen,
wiebelende koppen staren insekten langs de randen.
Toen mijn vader stierf braken zijn kasten
als biscuit en zijn vlinders waaiden open.
Het vroor en zij verloren
hun poten, hun voelsprieten,
hun schilden, hun facetogen
die knapten. De witte scherven
gleden langs de speldeknop.
Van de wereld alleen deze kleine plek,
schrijnend verborgen onder het gewone.
Ik plaats mijn platte zolen en om mij heen
hoor ik de attachékoffers van dekschild
dichtslaan. Men reist af, de kraai
een steekwapen voor zijn gezicht gebonden.
Ik koop mijn water en mijn kolen en het hout
waarmee ik ovens brand. Wat eten wij?
Want laten wij hechten aan de gewone gang
van zaken. Mijn langzaam genezende
verband vult de schaal van porselein;
ik eet de schuld die mij is aangepraat.
[p. 52]
De bontste paringssprong zag ik in Parijs,
de Ménagerie bij de Jar din des Plantes
en de moskee. Twee panters vierden het zonnige
stille ochtenduur en keken in elkaar.
Hij beet haar in de nek en zij zag geen tralies
meer, zag achter ons de zwellende ballon,
het opgaan van haar oranjerode binnenwereld,
tot zij na de geluidloze ontploffing hervond
dat alles leeg was en haar irriteerde.
Je jas is wel gevlekt maar hangt om kwetsbaarheid,
je bijt naar watje als bedreiging ziet,
toch pluist het op je buik; je handelt snel,
je loopt als een zorgeloze en je verleidt.
Je huid spant om een binnenwereld,
om een nauwe steeg vol sissende parfums.
Je huid is zoet als baklava, de geur
is van droge, kostbare kaneel.
Schiet, wie ook naar je wijst, met scherpe
klauwen toe, scheur als eerste huid van spieren af.
Zet je nagels in het vlies als dit
weerspannig is en de huid nog vast
wil houden; laat het bloed
de gronden roze kleuren. Kom thuis.
Kom of zoek je weg, ongeschonden,
adempluimend in de kou, binnen je
imitatiepanterhuid.
[p. 53]
Eerst is het een klank uit vreemde streken, als grondijs,
als de stank van een ongeziene veelvraat die op je nek loert,
daarna een woord in de hoek van je broekzak,
het slaapt tegen de warmte van je dij aan,
ongemerkt ligt het in je hand: dood.
Je verft het wat op, vervangt het door een bezwering.
Door een symbool in een harnas, dat je kan bevechten.
Je bent een vrolijke ridder van deze tijd,
je betreedt het slagveld en meet je lans met de ander
en dan merk je de ontoereikende lengte, je vizier
knarst, je handschoen ligt thuis, je paard mist twee poten.
Je stapt in een kooi, je lonkt naar publiek,
rekt je uit, toont je borsten, maar die stille vacht
in de hoek: een tijger op zijn rug, zijn poten
beurtelings gestrekt, de warme okselhuid hangt nog doelloos af.
Was de dood maar een kamer met eindeloze kwartetten,
een schuldeloos dromen over vroegere geliefdes,
was hij maar glad en gelukkig als de pit van de lychee.
Maar je voelt je een doornatte tennisbal
in de kaken van de bouvier bij de veerpont.
De verf schilfert en kleeft aan je vochtige handpalm.
Eerste zwaluw
Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’. We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het...
Lees verderLeven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti
Larousse 18 Er zijn veel wonderlijke zaken die Colin Turnbull beschrijft in zijn prachtige boek over de pygmeeën in de Congo. Door algemene depressie aangaande de toestand in de wereld merk ik een vergaande neiging tot escapisme in mijzelf op. Het werkelijk naar-binnen-drinken van antropologische studies als The Forest People van voornoemde Turnbull is er...
Lees verderEigen mensen
Ik wil wat elke ouder wil: dat mijn kinderen mensen om zich heen verzamelen die mijn taak uiteindelijk over kunnen nemen; vrienden bij wie ze zichzelf mogen zijn en zich veilig voelen, maar die hen ook stimuleren om de wereld te ontdekken en zich verder te ontwikkelen. Hoe meer ik hierover nadenk, hoe moeilijker de...
Lees verder
Blog archief