[p. 766]
Twee gedichten door Th. Sontrop
Be-staan
Het trage nagelpellen, als te bed
zijn lome ledematen rusten,
behaaglijk orenwrikken, kiezenzuigen,
wordt door de wekkertwijfel omgezet
in bedvlucht: knop nu uit of ingedrukt?
Uit. Schlafen können sicher weiden als
het trage nagelpellen in zijn bed
niet door twijfel wordt gekweld.
Gesteld dat hij niet wèl gesteld?
Het bed weer uit, de knop betast,
voldaan de lauwe lakens voelen…
Maar even later rijst hij weer,
de trage nagelpeller, uit zijn bed.
Uit de bundel: Langzaam kromgroeien, welke in het voorjaar 1962 verschijnt bij G.A. van Oorschot te Amsterdam.
[p. 767]
Sonnet
Met afgemeten schreden het bordeel betreden,
zoals een fiere haan die straks de sporen wet;
naar Sybregh vragen of Neeltje Mierebet
of ‘t jonstig weeuwtje door geen man vermeden;
In alle gaatjes zoekend de kelder niet vergeten,
daar Aaltje vinden en een lamsbout schransen vet-
ter dan zij die reidanst bij de doedelzak en mèt
zich heeft bedronken aan stromen bietenmede;
geen schilderij te zien dan een versleten speelkaart
of soms een almanak maar die had al een baard
in ‘t jaar dat Rabelais de kinkels heeft bedot;
Van nok tot fundament als enig meubelsier
een krukkenpaar, een oud matras, een kamerpot:
dat is het tijdverdrijf van Venus’ soldenier.
(Naar Marc-Antoine de Saint-Amant)