[p. 392]
Twee gedichten van H.B. Schipper
Acrostichon
Verstramd in mijn ouderdom
verstook ik alle herinneringen,
voordat ik doodga.
Rapalje steelt mijn lief desbrieven op de
avond voor mijn zachte dood.
En avant, de losgewoelde aarde wacht,
wat maal ik om lief desbrieven,
Die mij hadden kunnen leren weer van het
leven te houden,
En de dood niet op de avondkoffie te vragen.
Vrouwen zijn alleen verzot op testamenten
al of niet geopend.
Over zegels spuwen zij hun gal,
maar verbroken lezen zij op
bladzijde dertien, dat zij
Op dak kunnen gaan zitten.
Roepend in de beuken de oude notaris,
opgeknoopt door mijn nooit bezeten
echtgenote.
[p. 393]
Achterin de rij staat mijn familie, en pleurant,
toch
Lofzingend over mijn goede daden en warme
genegenheid.
Luisterend naar het bonken van de aarde op de
kist.
En het klapwieken van vele witte vogels
ik wil niet zeggen:
duiven.
Stil blijf ik liggen om over dit hele leven nog
eens rustig na te denken.
[p. 394]
Moeder, morgen zullen we beroemd zijn
voor allen
De dageraad ziet de bergen, bedauwd
en beneveld
van een dronken nacht;
bestormd door jonge mannen
met vergramde gezichten en lange touwen,
de hoeden overmoedig scheef;
de berg neemt ze welwillend op zijn
voet
en kijkt toe als zij zijn
knieën omhelzen,
de lachende zon;
de maan heeft de dagbril op
en knijpt als een steenuil.
maar boven de jonge mannen
roert de wind
in een
grote pot met sneeuw
gedestilleerd uit woedende regen;
de hagel is al klaar;
de wind doet nog even aan late
tongenochtendgymnastiek
en roept de wolken met machtige
hozen.
[p. 395]
de berg laat toe,
lacht omdat hij gekieteld wordt;
de bloemen beknikken de
jonge mannen;
de dauw stijgt op,
hij heeft een
flauw vermoeden van naderend
onheil.
de wind lacht verrukt in zijn
tintelende handen,
op de schouders van de berg
kijken de jonge mannen
de wit-weggetrokken middag in het
bleke gelaat;
de maan zet zijn bril af,
en de zon rolt de kop in de richting van
de melkweg;
de natuur zwijgt doodbedaard,
de wind krijgt vrij spel en maakt van
zijn hart geen moordkuil.
[p. 396]
De hagel, de sneeuw slaan hun ijzige
armen
in met de dartele dood
de wind blaast de giechelende wolken;
de bergen protesteren zwakjes,
over onheil gesticht onder jong bloed,
dodelijk gevangen in witte lagen;
en veel later
in het dorp de zwarte aarde
op de witte sneeuw.