Vernissage
Henk Romijn Meijer
Galerie De Santekraam.
Gabriel Pieczuro en Hilde
Potvis houden deze neorealistische stal.
Peter is een kriticus.
Gijs een schilder.
Broodhaan een kriticus.
– Zie je Bobi nog wel eens? vroeg Peter.
– Nee, jij? zei Gijs.
– Nee, zei Peter, jammer, ik vond haar aardig, ik kon me voorstellen dat ze bij me wegliep. In plaats van uit te gaan schrijf ik artikelen, het ene na het andere.
Over doeltreffend gebruik van het cliché, het plaatsen van het cliché in een gloednieuw verband, dat impliciet en zonder het zelf te weten als het ware het cliché een stoot naar boven geeft, boven zichzelf verheft. Het moet beslist een platvoeter zijn, bord griesmeelpap waar elke niet-platvoeter bij ineenkrimpt, rondborstig afgezaagd, de morgenstond heeft goud in de mond, zoiets, een gave bellefleur op een schotel bij een bord. De appel op de schotel in een entourage die knipoogt naar de kijker, het is maar een voorbeeld. Wat ik met knipogen bedoel? ‘Zich wagen op glad ijs.’ Vind daar een krans voor die het herstelt in al zijn glorie! Of beter, laat een kleine verschuiving er een draai aan geven die het weer uniek maakt, streng en soepel, aan geen buurman uit te lenen. De appel sticht een kring van mensen die het snappen, pret hebben om wie hardop roept, ha een schotel en een bellefleur, heb je ooit zoiets stoms gezien! Vergelijk het met een gekke lijst om een rotschilderij, maar zo eenvoudig is het niet.
Het is een eerbetoon, de maker, manipuleerder van effecten, wil de wereld voorhouden dat het cliché eenmaal als vondst werd afgevuurd, een zinsnede die zo snel om zich heen greep dat hij terstond zijn eigen graf groef, en misschien was de eerste schilder van de eerste bellefleur een uitgeflotene, een met eieren bekogelde, wie is het eigen-Gijs? Het nieuwe in elk geval niet als een uitjoelen van wat versleten lijk, of bestaat er helemaal geen bellefleur op doek, weet jij dat is, maar een subtiel nieuw leven inblazen, het scheppen van een zinvolle intieme relatie, de entourage en het uitgangspunt zo zuiver op elkaar afstemmen dat een kijker die niet uitgestoten wordt het schilderij onmiddellijk in zich voelt tintelen als geheel.
Gijs knikte geestdriftig.
– Ik heb er zo hard over gepiekerd dat ik absoluut niet meer weet wat ik ervan vind. Ik geloof eigenlijk dat het me al niet meer interesseert. Ik geloof eigenlijk dat je ideeën niet zou moeten uitwerken, gewoon de lol beleven van het hebben van het idee, laat de rest maar waaien. Bijna niemand kan dat – schuldgevoel, eergevoel, geldingsdrang, bang zijn voor morgen, er is zo ontzettend veel waardoor elk idee een verplichting op je gaat leggen. Het is belachlijk, je hebt er toch niet om gevraagd, mag je met je eigen speelgoed niet doen wat je wil? Ik heb op het ogenblik trouwens het gevoel dat elk woord precies lijkt op elk ander woord en elke stijl die ik lees is gelijk aan elke andere –
– Ik heb ook eigenlijk ontzettend de pest aan schilderen, zei Gijs, wil je dat geloven? Het is waar, maar als ik het aan iemand vertel dan denken ze bijna altijd dat het aanstellerij is. Jij gelooft toch zeker niet dat het aanstellerij is?
Rozelaar zei Rozelaar, die gladderik, en Cannegieter Cannegieter, omdat hij openen ging. Drs. Rozelaar, adviseur in kunstzaken etc. etc. in een donkerblauw gestreept hoogglanzend pak, rijzig, correct en in een dienstauto vervoerd, een bril die hevig aankwam en een na-de-maaltijd glimlach, een linkerhand met trouw- en zegelring die zonder schaamte tastte naar het plukje schaamhaar aan de teruggelopen kin.
Twee streepjes draaide Gabriel het volume van zijn charme hoger om Rozelaar O Rozelaar op hoger temperatuur te brengen voor welke slag hij danook wilde slaan of dacht te willen slaan.
– Zo Gijs, groette drs. Cannegieter vaderlijk Gijs, zijn brede schouders afhangend in zijn winterjas.
– Dit moet u zien, zei Gabriel charmant en voerde Rozelaar mee naar de achtermuur, naar Strovincks meesterwerk waarvoor hij na lang broeden een socio-psycho-ideologische verklaring had gevonden.
Rozelaar beroerde zijn smetteloze horlogeketting.
– Dit, zei Gabriel – jong paartje, bruin oudbakken Hollands schuurtje, betastten elkaars genitalieën spontaan – dit – Gabriels vinger op de pik rood als een vuurpijl – dit is om zo te zeggen een universeel figuurtje, dat zou om zo te zeggen van alle tijden kunnen zijn. Maar dit – zijn vinger op de kut die deze barre nacht trotseerde – dit is meer een figuurtje van deze tijd, kijk maar, hier gaat de mode een woordje meespreken. Wat blijken moest uit de zwarte kousengordel die de gezwollen buik omknelde.
– Grandioos hè, riep Hilde Potvis harder dan gewoonlijk. Waarom zo somber? vroeg ze Peter. Vind je het niet ongelooflijk goed?
– Ik vind het knap geschilderd, zei Peter.
Hilde volgde zijn blik.
– Ja ja – vind je dat ook zo prachtig? Maar dat is al weg, helaas, dat had ik wel tien keer kunnen verkopen, maar die er onder hangt is stellig zeker zo goed. Stellig!
Gabriel, de handen in de zakken van zijn beste pak waarbij een zeer laag hangend kruis opviel, zei tegen Peter:
– Heb je die figuurtjes bekeken? Schitterend! Kijk, dit is om zo te zeggen een universeel figuurtje, dit zou van alle tijden kunnen zijn. Maar dit, waarschuwde hij dadelijk daarop, dit is meer een figuurtje van deze tijd. Kijk, hier gaat de mode een woordje meespreken!
– Ik kan ‘t je aanraden, zei Hilde, jongen, het zal ontzettend snel gaan!
– Komt Beer niet? vroeg Peter aan Gabriel.
Hilde liep weg.
– Nee nee nee, ze vond het ontzaglijk jammer, maar je begrijpt, de kinderen en zo.
Beer die een hot-line had naar haar cum-laude babysit!
– Sorry, riep Hilde ergens. Een paar bezoekers schuifelden kouwelijk naar binnen, bleven kouwelijk aarzelen bij het raam. Een koningin van bont bracht Gabriel hulde omdat ze Strovinck zo ontzaglijk mooi en levensecht vond.
– Schitterend niet? ving Gabriel haar op. Peter, levensecht, ha ha, vind je dat niet schitterend gezegd?
– De echtheid is juist het probleem, zei Peter stijf.
– Ha ha! Geniaal! Heeft u die figuurtjes bekeken? Kijk, dit is om zo te zeggen een universeel figuurtje, dit zou van alle tijden kunnen zijn. Maar dit –
Prik een pik aan uw muur!
– Ja zeker, riep Hilde.
Jan Hendrik was om acht uur niet aanwezig. Mensen waren er bijna niet. En Cannegieters bloed en botten warmden zich van doek tot doek. – Het weer, zei Hilde tegen een van haar vaste mevrouwen. Dat maakt een ongelooflijk verschil. Maar weet u wat ook het merkwaardige is, hervatte ze een onderbroken thema, die abstracten zijn allemaal ook nog van de allergrofste platpraters en al die jongens die hier zijn komen allemaal uit een zeer behoorlijk intellectueel milieu en hebben allemaal een zeer behoorlijk intellectueel peil.
Het schrapen van de deur en een verraste kreet, een lidmaat van de Nieuwe Konstructieven wankelde struikelend binnen, wiekte kansloos tot vlak voor een bak opmerkelijke tekeningen en smakte tegen de grond.
Het was Chris Ramachter.
Pieczuro nam hem grijnzend in de greep die hij geleerd had van zijn vriend de uitsmijter Jopie Strop en Ramacher knikte erkentelijk, zoog een sliert neerdruipend speeksel op, zwaaide slonzig in de knieen en zei: – Verdraaid. Hij glimlachte, zijn hand zocht naar zijn gulp, hij wilde plassen.
– Hee! riep Gabriel.
– Nou is het me toch met de allergrootste inspanning nog gelukt om op het laatste ogenblik nog overstag te gaan, daar had ik helemaal niet meer op durven hopen!
– Hee, riep Gabriel, riep Chris’ hand tot orde.
– Het was toch overal zo verdraaid glad en ik dacht, als ik eerst maar eenmaal binnen de deur van de van de Santekraam ben en ik dacht als ik binnen, binnen de deur ben, dacht ik –
Hij zakte weg en Gabriel vertelde iedereen dat hij het hoofd van Chris onder de kraan ging houden.
De lantaarns op de brug aan het eind van de steeg hielden zich
roerloos. Een vrouw tegen de leuning, kon geen stap meer doen. Ze droeg een brede hoed, leek op een aan een haak gehangen bundel kleren. Een wijde mouw woei op naar iemand verderop, een man, man die een hand uitstak, zich vasthield met een andere. Hij trok, ze liet zich trekken, zette zich ergens tegen schrap, een hand zocht steun op spiegelgladde tegels.
– Ik vind dat laatste schilderij van mij eerlijk gezegd veel schokkender dan deze schilderijen, zei Gijs humeurig tegen Peter, weet je dat Jan Hendrik die achtergronden gewoon van ansichtkaarten en zo naschildert?
Een schorre snik, een brommer draaide drie maal om zijn as en door de wonderlijke slimheid van de rijder bleef hij overeind. Een meisje stapte van de bagagedrager.
Jan Hendrik Strovinck en zijn vrouw Mathilde Strovinck.
– Moet je horen, zei iemand.
Jan Hendrik droeg een donker pak. Zijn vrouw Mathilde droeg een vrolijker mille-fleur. Ze gaven Gabriel een groet, dan Hilde, Cannegieter, en Gabriel presenteerde Rozelaar.
– Toch is Jan Hendrik wel iets minder onbetrouwbaar dan hij eruit ziet, fluisterde Gijs vertrouwelijk. Hij is niet zo erg slim, maar hij doet zich uit berekening toch altijd nog heel wat dommer voor dan hij in werkelijkheid is.
Onaffe glimlach in een bleekblauw gezicht, zijn vrouw had frisse wangen.
– Zeg, moet je horen!
Hilde bracht onrustig sherry rond. Ze was dronken.
– Het gaat niet om uitwassen, zei Jan Hendrik tegen Rozelaar, het gaat om het opnemen in plaats van afstoten, het gaat om niets buiten sluiten, het stoot alleen af wie niet op wil nemen. Een trage stem, glimlachend tegen de tiktak regelmaat van Rozelaars knik.
Een vlug gebabbel, J.J. Odeldodel, die hoefde nooit ontkurkt, een vrouwlijk kanjer in zijn schuimend kielzog.
– Ik vind het toch te veel door Karmad beïnvloed, zei Peter tegen Hilde, omdat ze hem steeds bleef omzwermen.
– Dat is niet waar, besliste ze. Dat is onmogelijk. Jan Hendrik heeft namelijk nog nooit een schilderij van Karmad gezien! Ze triomfeerde een poosje zwijgend.
– Nooit? vroeg Peter, nooit?
– Nee. Nooit.
– Het gaat vanzelfsprekend in de eerste plaats om de controleerbaarheid van de theorie, zei Odeldodel die op Rozelaar was afgekoerst onderdanig formeel beleefd subtiel kritisch belangstellend tegenover de ambtenaar.
– Vanzelfsprekend ziet ieder wat anders in een kunstwerk, in dat opzicht is iedere kijker kunstenaar, dat is een beduidend aspect, maar het gaat er in de eerste plaats om dat een theorie aan bepaalde eisen moet voldoen, bepaalde wetten in acht moet nemen, geen onverbiddelijke wetten, maar wetten die door de theorie zelf worden gesteld, onverbiddelijk dus wel in zekere zin, maar heel duidelijk met die aantekening! Rozelaar die werkte aan een biografie over A.M. de Jong knikte glimlachend.
– Strovinck heeft nog nooit een Karmad gezien, zei Hilde, beslister, omdat ze Peters meer dan afwezige blik ten onrechte als ongelovigheid uitlegde.
– Die laatst op de galerie hingen dan? Heeft hij die ook niet gezien?
– Die? O die! Ja, die natuurlijk wel!
– Het gaat natuurlijk vooral om de presentatie van de theorie, babbelde Odeldodel, presentatie en theorie zijn één, eenmalig ook, eenmalig functioneel, het gaat erom dat de theorie zichzelf opheft, zodat wat blijft alleen een intensievere relatie is tussen kijker en kunstwerk. Theorie als brug!
– De brugtheorie, knikte Rozelaar. Ze lachten.
– Je kunt door één schilderij beïnvloed worden, zei Peter tamelijk bedrukt, en ik dacht dat je er hier drie had hangen op een gegeven moment, is dat niet waar? Een schilderij is soms –
– Ja! Ja! Welzeker! Maar het merkwaardige is dat Strovinck juist een van de weinige jongeren is die persoonlijk juist erg goed met Karmad op kan schieten en Karmad vindt hem ook erg goed, en jongen, dat komt zo zelden voor! riep Hilde uit, dat valt niet mee! en bemerkend dat iets uit de hand dreigde te lopen stelde ze onmiddellijk een beperking. – En Karmad is dan ook weer niet zo iemand die zo’n jongen dan meteen meeneemt naar zijn atelier. O zo!
– … een dubbel-relatie, als het ware, jutte Odeldodel Rozelaar op
die het verdroeg. De vrouw van Odeldodel schotelde de mannen grote ogen voor en Gabriel zag het al, ha ha. – Dat wil zeggen een vierzijdige verhouding, van de schilder of liever het werk op twee verschillende niveaus naar de kijker, maar ook vanzelfsprekend van de kijker op twee verschillende niveaus naar de schilder of liever het werk; ik vraag me plotseling af of het gelijke, althans gelijksoortige niveaus zijn, kan wel, maar hoeft niet, lijkt me voorlopig, in elk geval zijn het wel parallelle niveaus.
– U wilt aan al die driehoeksverhoudingen een eind maken, grapte Rozelaar.
Odeldodel lachte beleefd onzeker.
Een omtrek, enkele tekenen, het was iemand, Peter wist wie het was. Hij groette Peter, Peter groette. Wie groette hij? In zijn geheugen greep het om zich heen, zoveel biedt zich gewillig aan, zoveel loopt door zoveel, op zo’n moment, was het de vent die alle vrouwen één pot nat vond? De vent stond al te praten.
– Nee, ik vind het niet goed, alsof Peter hem had tegengesproken en godweet had hij het gedaan, niet goed. En Peter zag dat Gabriel een babbel aangeknoopt had met de schotelogen en de rest van mevrouw Odeldodel, dat hij haar meetroonde naar het meesterwerk, en kijk, dit is om zo te zeggen een universeel figuurtje –
– Je hebt twee soorten jongeren tegenwoordig, zei potnat nijdig, de ene schildert iets stoms op een stomme manier, de ander schildert iets stoms op een elegante manier. Voilá.
– En wij er maar van eten, zei Peter.
– Wat betekent het, negeerde potnat hem, waar gaat het over? Waar is de inhoud? Sexualiteit en dood en zo, ja, dat weten we, komt me daar niet mee aan. Maar wat ligt er achter al die klare koek? Ligt er iets achter? Waar is de boodschap, sorry, ja, het is een rotwoord.
– Misschien heeft de boodschap jou niet bereikt, stelde Peter voor, misschien was het dat soort boodschap.
Bekeek hem vijandig een ogenblik van top tot teen.
– Zeg jij het me dan maar, daagde de jongen uit.
En Peter bedacht wanhopig hoe gemakkelijk hij het met potnat eens zou kunnen zijn als potnat iemand anders was.
– Ik ben jouw boodschappenjongen niet, zei hij en plotseling proporties onderkennend, bang dat hij te onvriendelijk was geweest,
steeds sherry aanvaardend en zwetend als een renpaard, maakte hij een begin met het verhaal over de meest koninklijke leeuw die hij ooit van zijn leven had gezien in een Parijse dierentuin en gaandeweg herinnerde hij zich dat hij in feite aan de bontkraag en de baard dacht van de grootvaderlijke oerang oetang in die dierentuin en voelde zich onduidelijk worden en gaf hij er zonder uitleg of excuus de brui aan. Hij had een hekel aan proporties.
– Toch is het waar, zei Gijs veelzeggend, dat Kalkoen al die namen en adressen van al die schilders bij De Vrouw in het Vizier heeft weggepikt en het zou me niks verbazen –
– Ik heb vandaag een kikker in mijn keel!
Strovincks gezicht versteende tot een peilloos raadsel. Hilde grinnikte.
– Ik heb vandaag een kikker in mijn keel, zei drs. Cannegieter, maakte het kleiknedend academiegebaar. – Ik heb vandaag een kikker in mijn keel, vervolgde hij. – Het is geen gewone kikker, het is een ongewone kikker, een heel erg ongewone kikker, het is een self-kicker. Hij stond even te kijken. Ha ha, deed Gabriel en zakte door een knie.
– Vanavond kijk ik door de beslagen ramen van mijn ogen, kijk ik verdwaasd in de bemiste zijspiegels van mijn oren, ik heb het onwezenlijke bijna religieuze gevoel ergens te zijn binnengelopen waar het goed is en niet goed, ergens ver weg diep weggezonken in die verre tijd dat ik nog lezingen hield in de provincie op het platteland en waar al niet – Zijn snor zweefde treurig, het licht gaf zijn gezicht de kleur van meikaas. Als iemand in Winterswijk of in Aalten of in Drachten of in Oss wilde dat ik mijn licht liet schijnen over muziek of over filosofie of over schilderkunst, dan liet ik mijn licht daarover schijnen in die donkere dagen, die donkere jaren van vlak na de oorlog. En zo kon het ook gebeuren dat ik me eens bij sneeuw en ijs op net zo’n dag als deze hoewel vroeger in het jaar en hoewel het langer zou duren, hoewel we daar nu nog niets van weten, mij begaf naar het hoge Noorden naar de stad Hindelopen.
Enkele mensen moesten lachen om die stad, omdat ze Hindelopen niet als stad beschouwden, of omdat het woord hen denken deed aan ‘lopen als een hinde’.
Een lachen dat hen snel verging bij alle tegenslag van treinen die niet liepen en niet waren verwarmd en bussen bleken te zijn die niet waren verwarmd en trouwens ook niet liepen en regenvlagen, wind, ijs,
sneeuw, hagel, onweer, storm waardoor de spreker zich heen had moeten bijten om nog op tijd te komen met zijn actetasje in het versomberde zaaltje.
– … waar veel mensen zaten en waar veel werd gepraat en ik luisterde en ik hoorde maar steeds weer van die geheimzinnige woorden als penalties en free-kicks en ik dacht dit is de Noordelijke afdeling van de Klu Klux Klan en wat al niet en hier sta, ik met mijn filosofie en mijn muziek en met mijn schilderkunst terwijl deze mensen naar de geheimen komen luisteren van de Imperial Wizzard in zijn witte jas en ik dacht, ik wou dat ik een fakkel had en ik hoorde weer free-kick en ik richtte mij tot wat mij de oudste aanwezige leek in de zaal, een oude schipper, leek het, met een neuswarmertje dat blijkbaar de oorlog overleefd had, het was alleen wat meer afgesabbeld en afgesleten door de gruwelen van de bezetting en ik vroeg hem zonder omhaal waar ik eigenlijk was en toen bleek dat ik was binnengelopen bij een jaarvergadering van de vereniging van Noordelijke scheidsrechters!
– Ha!
– Ik moest natuurlijk ergens anders zijn, dat spreekt vanzelf, zei drs. Cannegieter en vatte de zaal in een vertrouwenwekkend gebaar, en toen begonnen al die scheidsrechters mij in hun eigen taaltje uit te leggen waar ik zijn moest en ik begaf me in het Kafkaeske labyrinth van houten gangetjes en houten deurtjes waarachter gewichtige zaken werden vastgedraaid en weer losgeschroefd en tenslotte leidde een vriendelijke joffer mij naar een houten deurtje waarachter weer een zaaltje lag dat ik op mijn strooptocht over het hoofd had gezien en waar vier mensen om een potkachel zaten die heel erg blij waren dat ik was gekomen, ze hadden er niet op durven hopen of rekenen omdat ze toevallig per ongeluk een verkeerde convocatie hadden rondgestuurd. Want in die donkere jaren van na de oorlog stuurde iedereen de hele dag verkeerde convocaties rond, dat weet u ongetwijfeld nog wel uit het grijs verleden waarin elke convocatie een verkeerde was, een onvergetelijke tijd! Maar hoe dan ook heb ik vanavond in ieder geval het toch ook wel enigszins verbijsterende gevoel dat ik kijkend van achter de beslagen ruiten van mijn ogen en kijkend in de mistige zijspiegels van mijn oren in een vreemde ruimte, in een vreemde ruimte ben aangeland bij een tentoonstelling die ik allang
had willen openen en die ik hoe dan ook toch openen wilde ook al zat die kikker in mijn keel mij dwars – schraapte zijn keel twee maal met opzet – die een self-kicker bleek te zijn en al is het dan allemaal niet zo mooi vanavond wat ik te zeggen heb en ik weet zelf ook wel dat het niet zo mooi is –
– Want deze tentoonstelling moest ik openen, stelde de spreker zonder een zweem van dreigement, moest ik openen, precieseerde hij, moest ik openen, want –
– Want hij zat nog dicht, fluisterde Gijs die op zijn tenen stond te luisteren.
– Want ik had me er al geruime tijd op verheugd, zei drs. Cannegieter zichtbaar verheugd, verheugd niet alleen om openbaarlijk te kunnen getuigen van die wonderlijk vergevorderde techniek van een zo jeugdig schilder, maar vooral en bovenal omdat deze tentoonstelling in de eerste plaats en in de hoogste mate een getuigenis wil zijn en dat ook is als een naar alle windrichtingen veelzijdig vertakte regenwolk, als een van die vele veelvuldig verkopte wolkenvlagen aan de toch in wezen zo typisch Nederlandse, in essentie zo typisch Hollandse luchten van wat in wezen toch eigenlijk zo oer on-Hollands is, zodat de getuigenis toch in de eerste plaats weer –
Een auto vastgeraakt, de banden slipten, gierden, en mensen zouden voortschuifelen, zwaaiend, glijdend, grijpend naar elkaar, elk nederig vast punt een hoera in het hart, zouden elkaar loslaten zodra het kon en Rozelaar grapte knikkend en Ramacher hield zich zweverig dronken op aan de vastheid van zijn vriendelijke grijns, en hoe zou Odeldodel de daad verrichten, vroeg Peter zich afdwalend af, elk schokje verklarend, verontschuldigend, uitleggend, schoonwassend?
– Magna mater, moederdrift, misschien ook nog de Freudiaanse oersappen en moedersappen, grommende cellomuziek van de tot een uiterste klaarte opgevoerde droomsymboliek, anale penetratie, perversie, maar ook inversie en subversie, schootkramp, verharding van de baarmoeder: ook een reeële en zelden, te zelden ondersteunde en uitgebeelde angst, omdat men denkt dat het een ingebeelde angst misschien is? Inbeelding en uitbeelding als elkaars verste polarismen en weet ik wat je er allemaal niet bij zou kunnen halen, maar het gaat in de eerste plaats en in de hoogste mate om een blijvend en een wat mij persoonlijk aangaat een geheel overrompeld, zelfs overdonderend
en onderdompelend schilderschap –
Nu wierpen tekenen van uitputting hun schaduwen vooruit. Een virtuoos gebaar bracht alles dat Gijs ingelijst had samen tot één overdonderend ding, de spreker dronk een slokje water.
Joop Odeldodel stond te fluisteren. Zijn ogen schitterden van het fluisteren, van de gedachten achter het fluisteren. Mevrouw Odeldodel knipoogde naar Gabriel die naast de spreker stond. Dacht de spreker dat mevrouw Odeldodel knipoogde naar hem? De schilder die door een stomme samenloop Johan den Dooder heette kwam de deur in, kloste naar voren, stelde zich op om te gaan luisteren. Alsof zijn ‘expressionistisch-expressief, sardonisch-aangrijpend’ tekenwerk een fluit te maken had in Hildes stal, alsof Gabriel één graad meegevoel had met zijn ‘wanhoop als motief van mentale en fysieke destructie.’
– We kunnen gerust stellen, stelde Cannegieter gerust, dat bij Jan Hendrik Strovincks rauwe bezetenheid van het ritme van de bijslaap het sperma tot een verfverdunning heeft geleid, een verfverdunning die in een machtige grootse grandioze progressie en een krachtige stuwing door zijn groenen, zijn grijzen, zijn bruinen stuwt en vloeit, doorstromend en doorstotend en uitvloeiend tot een ruige grondsymboliek van oer-drift en oer-leven in een deels schrale deels ruige penseelvoering die tot een ver-vloeiing en een verf-vloeiing zijn opgebloeid en opbloeien –
Hij nam een stilte in acht waarin alleen het snelle fluisteren van J.J. Odeldodel ritselde.
– En nu weet ik ook wel, het is allemaal niet zo fraai wat ik te zeggen heb vanavond, ik zit met die kikker in mijn keel, die heel reële kikker waartegen alleen de warmte helpt en die tenslotte toch een self-kicker is geworden en ik heb ook last van mijn maag en een beetje hoofdpijn, maar toch wilde ik in elk geval –
Zo ging de expositie open, de mensen liepen langs het werk en staand voor nummer 7 legde Chris Ramacher aan een dame uit waarom zijn eigen vader gevoelens van onuitsprekelijke walging wekte bij wie hem ook ontmoette, zelfs voor de eerste keer, en een belegen kunstenaar begroette Gijs met: – Is je vrouw zwanger. Opvallend hoe begrijpend Rozelaar bleef glimlachen!
Johan den Dooder roeide hardnekkig achter Hilde aan tegen de stroom in, legde een schildersarm om haar verkoopstersschouder, liet
hem afzakken tot beneden Hildes middel. Hilde schudde zich los, praatte rad verder tegen haar goede klant. Het sherry-blad kwam weer voorbij en Johan nam een sherry, niesde en morste daardoor op zijn hand, zijn broek en Hildes gele jurk, stak na zijn eerste slok zijn tong uit naar de grond. Joop Odeldodels babbel repte zich en Peter stond zich te vervelen bij het gastenboek. Gijs praatte zacht grinnikend tegen Strovinck en zijn vrouw en Gabriel grinnikte zacht en praatte tegen Rozelaar, wees Rozelaar op mevrouw Odeldodels schitterende broche en daarom lachte ze behaagd.
Grotesk zijn beklodderde broek ophijsend sloop Johan den Dooder achter Hilde aan, streelde honend precieus haar strakke jurk, trok over zijn schouder een gezicht naar de mensen. Hij hoonde haar. Hij trok veel aandacht.
– Ja ja uw jas, zei Gabriel tegen Rozelaar, omdat de ambtenaar bedenkelijk zijn horloge las, ik zal hem voor u halen. Maar die Jongman dat is werkelijk een hele veelbelovende jongen, die maakt de schitterendste affiches voor van alles en nog wat, vandaag voor het toneel en morgen voor een indus-dus-dustrieële onderneming bij wijze van spreken en nu heeft hij van zijn publicity man de opdracht gekregen om zich op zijn Harley Davidson te pletter te rijden en daar moet Bob van Dantzig een serie fotos van maken, ha ha! Ik haal uw jas.
Joop Odeldodel babbelde in zichzelf omdat er niemand overschoot en smeedde in zichzelf een plan om Broodhaans mond te snoeren en mevrouw Odeldodel glimlachte grote ernst naar Gabriels bedrijvigheid, de jas, de bontkraag hulde warmde Rozelaar nog voordat hij de langverwachte toekomsthoop had durven hopen.
– Gijs!
Hilde smoorde een vloek.
– Gijs! riep ze.
Jan Hendrik zei goedkeurend tegen Gijs dat Broodhaan een schilderwerk beschouwde als ‘een feit in verf.’
– Hij weet ook erg veel van de renaissance, zei Gijs.
– Renaissance, zei Jan Hendrik, waar ligt dat?
– Gijs! Gijs!
Benard in Dooders greep gebaarde Hilde wild.
Gijs gaf Johans arm een ruk, nam een dreigende houding aan. De schilder deinsde terug. Hij ging staan in de hoek van de telefoon en
zette een asbak op. De as van sigaretten en sigaren hoopte zich op op zijn hoofd, neersneeuwend bleven vlokken aan zijn wimpers hangen, op zijn schouders liggen. Hij was met as bedekt. De peuken rustten aan zijn voeten. Zo schold en vloekte hij een lange stroom van vloeken totdat Gijs zijn vuist dicht bij zijn mond bracht. Toen ging hij opbellen.
– Was er wat? vroeg Gabriel samenzweerderig. – Tjonge, als die Rozelaar niet plat op zijn neus valt buiten! Hij wreef zich van plezier in zijn handen. – Gijs, iedereen vond jouw lijsten schitterend. Geweldig, jij zou daar rijk mee kunnen worden, want iedereen praat daarover. Luister maar! Spottend hield hij een vinger omhoog. Luister!
Verkocht, verkocht verkocht, verkocht, zo snel ging het, het kan nog.
– Maar ik wil er toch geen aan de muur hebben, zei Peter.
– Dat is persoonlijk, zei Hilde fel.
– Cannegieter? grijnsde Gabriel.
– Dat was een goeie opening, riep Hilde, dat mag je niet zeggen!
– Maar dat komt, zei Gabriel, zijn vrouw is op het ogenblik een beetje van hem weggelopen, daar kun je altijd zijn humeur aan zien en dan kan hij niet zo erg goed openen en nu moet hij ook nog de scriptie van zijn dochter schrijven en daar had hij ook niet zoveel zin in –
Arm naar achteren gestrekt, het verborgen pakje sigaretten in zijn handpalm, o nee, jij rookt helemaal niet.
– Maar, zeg, Peter, in alle ernst, je weet wel. Zou jij! Zou jij er niets voor voelen om eventjes een inleiding te schrijven voor de grote komende tentoonstelling in New York, want daarvoor ben jij de aangewezen man. Het is een uitwisselingsprogramma, dat programma wordt door iedereen gelezen, het is in het kader van –
– Nee, dank je, zei Peter.
– Toe maar! riep Hilde.
– Ik heb het te druk, zei Peter.
– Ik respecteer je houding! zei Gabriel. – Ik betreur je beslissing maar ik respecteer je houding.
– Ja zeker!
– Maar, vertelde Gabriel geheimzinnig, dat zul jij ook zeker interessant vinden. We willen proberen om Jan Hendrik een poosje op
Broadway neer te zetten en dan maar eens zien of er wat uitkomt! Ha ha. Hij is er zelf over begonnen, hij wil ergens op het dak gaan zitten en dan wil hij al die filmsterren en actrices van boven af bekijken en al die lange dure auto’s, tjonge, dat kan heel mooi worden, zo’n boertje uit Zeeland die daar een paar maandjes op het dak zit, daar kunnen hele mooie combinaties uit voortkomen. Lijkt jou dat niet heerlijk om een poosje op zo’n dak te zitten? vroeg Gabriel lachend, Gijs?
– Nee, ik heb hoogtevrees, zei Gijs.
Hij liep naast Peter op de gladde tegels.
– Dat vroeg hij om te pesten, zei Gijs, omdat hij weet dat ik naar Amerika wil en omdat ik niet aan die prijs mee wou doen. Waarom ga jij eigenlijk naar zo’n opening?
– Ik moest er heen, dat in de eerste plaats. En verder uit nieuwsgierigheid en verder uit nog van alles en nog wat. Het is gek, zei hij, hoe gauw je jezelf in de hoogte steekt als je gaat verzinnen waarom je doet wat je doet. Je zegt, dit doe ik, en voordat je het weet ben je aan het uitleggen waarom dat ook het beste en het nobelste is wat een mens zou kunnen doen, heb je daar wel eens op gelet?
En zelfs al heb je het zelf in de gaten, je gaat er rustig mee door. Het zit soms in de kleinste dingen. Ook als je iets voor iemand doet, je kondigt het eerst aan alsof je het juist niet aankondigt, je gaat ervan uit dat de ander zal juichen, je juicht om het resultaat dat in je hoofd gebrouwen is en daarom voldoet aan je wensen, je zegt dat je alles stil wilt houden en zeker geen dankbaarheid wil. Dat is nog heel wat anders dan ‘the flash of righteousness which is attendant upon good works’.
Hij slipte, hervond zijn evenwicht. Een klok sloeg heldere tonen boven de stad. De lucht was bedekt.
– Het kan ook best, zei hij wat monterder, dat dit een foute uitleg is, je vindt tenslotte wat je zoekt en misschien is het zelfs mogelijk om ondanks al die aardigheid iets aardiger te zijn dan je zelf denkt, ik ben een optimist, geloof ik.
– Je bent een pessimist, zei Gijs.
– Zo kun je het ook noemen, er zal een tijd komen dat alles aan alles gelijk zal zijn.
– Ik zou verdomd graag in analyse gaan, zei Gijs opeens.
– Waarom?
– Ik denk dat ik dan beter kan werken.
– Maar het is toch helemaal niet nodig.
– Toen in die tijd dat ik met Eugenietje trouwde, toen was ik echt behoorlijk gek, zei Gijs.
– Je bent er trots op, zei Peter.
– Ik ben er helemaal niet trots op, zei Gijs beledigd.
– Misschien kun je juist helemaal niet meer werken als je in analyse bent, zei Peter.
– Dat geloof ik juist niet, zei Gijs.
Elk leven draait om geloof. Ze schuifelden in gelovig ongeloof over de hoge rug van de brug. Het water fronste rimpelend in het licht van de lantaarns.
– Eugenietje heeft het meer nodig dan jij, zei Peter, lijkt me.
– Ik wil niet dat Eugenietje naar een psychiater gaat.
– Waarom niet?
– Omdat ik van haar houd zoals ze is.
– En als ze er beter van wordt?
– Ik wil niet dat ze verandert.
– Ook niet als ze gelukkiger wordt, daardoor?
Gijs gaf geen antwoord.
– Ze wil het zelf niet eens, zei Gijs, na een stilte.
– Allicht wil ze het niet, zei Peter hartgrondig.
– Je bent bang dat je je rol dan wordt ontnomen, suggereerde hij.
Gijs mompelde verward. Langs de brugleuning schuifelden ze gelovig naar beneden.
Fragment uit de roman: Lieve zuster Ursula