Vertaalfouten en vertaalvondsten
Wat is uw grootste vertaalfout?
Edgar de Bruin: ‘Het klinkt misschien arrogant, maar ik ben me er niet van bewust ooit een grote vertaalfout te hebben gemaakt, al zullen die, zeker in mijn vroege vertalingen, vast te vinden zijn. Ik werk intensief samen met mijn vrouw, zij is Tsjechische en vertaalt op haar beurt werk van Nederlandse schrijvers in het Tsjechisch, onder andere van Arnon Grunberg, Margriet de Moor, Cees Nooteboom, Tommy Wieringa. We consulteren elkaar over vertaalkwesties, over nuances in de tekst, bepaalde betekenissen van woorden en zinnen en dergelijke en nemen elkaars vertaling, met het origineel ernaast, helemaal door voor we die inleveren bij de uitgever. Derhalve zal ik in mijn vertalingen niet echt de plank hebben misgeslagen. Wel zal men misschien van mening kunnen verschillen over zaken als het gehanteerde register, de toon van de vertaling, het woordgebruik, de stijl. Per slot van rekening ga je bij het vertalen toch uit van je persoonlijke referentiekader en kan het dus voorkomen dat iets wat voor jou heel gewoon is, anderen uitzonderlijk vinden. Daar moet je je bewust van blijven en vandaar ook dat ik veel Nederlandse literatuur lees, om voeling te houden met de ontwikkelingen in het literair taalgebruik. En van het lezen van de Tsjechische vertalingen van mijn vrouw leer ik ook veel.’
Kees Mercks: ‘Natuurlijk maakt elke vertaler fouten. Ik probeer dat te voorkomen door een Tsjechische mijn vertaling te laten controleren. Grote vertaalfouten zullen er daarom niet zijn, misschien in vroeger werk. Wel een aardige anekdote: in de roman Guinese biggetjes van Ludvík Vaculík, mijn debuutvertaling uit 1975 komt een taalgrapje voor op basis van een alliteratie: iets in de trant van “een paartje pavia’s” in plaats van “een paartje cavia’s”. Het manuscript was het land uitgesmokkeld en in fotokopie bij mij terechtgekomen. Later bleek dat deze “goeie grap” gewoon een drukfout was… Omdat er echter voortdurend woordgrappen werden gemaakt, had ik deze “afwijking” wel als grap opgevat. Overigens was ik allerminst geluk-
kig met de titel van de roman. Ik voelde die aan als een akelig anglicisme (Guinea pigs), maar mijn redacteur van destijds (Wouter D. Tieges) durfde “Cavia’s” niet aan, bang dat de roman in de verkeerde schap in de boekhandel terecht zou komen.’
Rob van der Veer: ‘Je moet geen slapende honden wakker maken. Dat ik er zelf nog wakker van lig is al erg genoeg.’
Wilfred Oranje: ‘Ach, dat zijn er zoveel. Maar het vertalen van Freud heeft ervoor gezorgd dat ik ze mij niet voor de geest kan halen. Een flauw antwoord op een flauwe vraag.’
Hans Boland: ‘Mijn grootste vertaalfout geef ik niet aan de openbaarheid prijs, in de aan zekerheid grenzende verwachting dat zij nimmer zal worden ontdekt.’
Mark Leenhouts: ‘Wat is groot? In een romanvertaling zal één enkele fout niet zo gauw het hele boek verpesten; pas bij een hele serie fouten wordt het penibel. Of het moet bijvoorbeeld zijn dat je de stijl of de toon van een boek niet hebt getroffen. De eerste Franse vertaling van Kundera’s De grap bleek zoveel bloemrijker dan het bewust sobere origineel dat Kundera er een levenslang wantrouwen jegens vertalers aan over heeft gehouden. Uit Arthur Langevelds nieuwe Nederlandse vertaling van De broers Karamazov bleek dat de oude vertaler Charles Timmer nogal eens ongevoelig was voor Dostojevski’s humor en ironie. Als het gaat om kleine, losse fouten, dan heb ik die zoals elke vertaler genoeg gemaakt. Een ervan is in de Chinese context misschien wel aardig. In mijn allereerste boekvertaling las ik een Chinees karakter verkeerd: de karakters voor “omwikkelen” en “omarmen” lijken namelijk erg op elkaar. In de betreffende passage omarmde een jongen ‘s avonds in bed de pijnlijke voeten van zijn moeder die de hele dag had lopen zoeken naar zijn tijdens de Culturele Revolutie vermiste vader. Maar ik las “omwikkelde” en vertaalde “verbond haar voeten”, misschien wel omdat ik, als jonge vertaler, een onbewuste associatie met het Chinese voetbinden maakte – wat in de context van het boek onmogelijk was en bovendien had het dan een heel ander woord moeten zijn. Afijn, een detail, dacht ik, totdat de auteur, Han Shaogong, in een latere novelle op die scène terugkwam; het was namelijk een autobiografisch gegeven. Toen ik dat verhaal bijna tien jaar later eveneens vertaalde, werd ik met mijn neus op de feiten gedrukt en dus alsnog, letterlijk, achtervolgd door een fout.’
Jan Mysjkin: ‘Tot het merkwaardigste dat me ooit is overkomen, behoort een vondst die ik aan de auteur toeschreef, maar die voortgekomen bleek uit een leesfout van mij, die vervolgens door de dichter werd geautoriseerd!
Het gaat om het gedicht “Er werd een dode gevonden” van Matei Vişniec, waarvan de eerste strofe luidt:
Het idee van sigaretten die uit het borstzakje van de dode waren gerold als een geschenk uit de andere wereld leek me best een metafysische bespiegeling waard. Helaas, het stond er niet. Wat er stond was niet minder zinvol, maar verre van metafysisch:
Toen ik het vers met de dichter doornam, zag ik opeens mijn leesfout. Vişniec boog het hoofd, drukte duim en middenvinger op zijn ogen, bleef een moment ingekeerd zitten, keek weer op, en zei: “Laat maar staan.” Ik zat er dik mee verveeld, want de vertaling werd naast het origineel afgedrukt, zonder dat de Roemeenskundige lezer kon weten dat de dichter de afwijking had goedgekeurd. En ik was mijn aantrekkelijke idee kwijt voor eventueel gebruik in eigen werk.’
M. d’Hane Scheltema: ‘Dat ik een keer het woord aera heb vertaald met “lucht” in plaats van “brons”, en Aeneas de broer in plaats van de zwager van Hector heb genoemd.’
Roel Schuyt: ‘Ooit heb ik in het boek Tuin, as van Danilo Kiš de namen Omer en Merima vertaald als Homerus en Mérimée, terwijl het gaat om twee hoofdfiguren uit een Bosnisch episch lied. De combinatie van namen was op zich al misleidend en stond in de tweede naamval, en de tekst was gedrukt in het cyrillisch (dat van het Griekse alfabet is afgeleid). Dat leverde op: Омера и Мериме = Omera i Merime “van Omer en Merima”. De eerste naam verwarde ik door het woordbeeld met Όμηϱος, Grieks voor Homerus en zonder aparte letter voor de H-. De tweede, die ook nog uitgaat op -e, zag ik aan voor die van Mérimée. (Als er echt van die twee sprake was geweest, had er gestaan Хомера (met een X- voor de Latijnse H-) и Мериме-а = Homera i Merime-a, “van Homerus en Mérimée”).’
Karol Lesman: ‘Een tijdlang heb ik gedacht dat de vertaling van Andrzej
Stasiuks Dukla mijn beste vertaling voor Uitgeverij De Geus was, totdat deze illusie bruut werd verstoord door een geschokte lezer, die een e-mail naar de redactie stuurde met de opmerking dat de vertaler van dit mijmerende proza waarschijnlijk een heiden was die het verschil tussen “parochie” en “pastorie” niet kende. Het allerlaatste (!) woord uit het origineel plebania (“pastorie”) had ik ondanks mijn katholieke achtergrond (en die van de bureauredactrice) inderdaad en hoe onvergeeflijk! vertaald met “parochie” (parafia)’ …ik hoorde het geluid van een sleutel die werd omgedraaid en een donkere gestalte schoot vliegensvlug in de richting van de parochie.
Arthur Langeveld: ‘In mijn eerste serieuze poëzievertaling uit 1986, de overigens prachtige Romeinse elegieën van Joseph Brodsky, heb ik meteen al in de tweede regel van het eerste gedicht “zakat” dat “zonsondergang” betekent, met “zonsopgang” vertaald, waardoor het hele gedicht een andere betekenis kreeg.’
Theo Kars: ‘De vertaling van muleta (“kruk”) met muilezel (“mula”). Ik heb een Madrileense fotograaf gekend, Antonio Mula, wiens rare achternaam (wie heet er nou muilezel?) mij bij muleta te binnen schoot en vervolgens dit woord in mijn hoofd moet hebben verdrongen.’
Hero Hokwerda: ‘(Van Nederlands naar Grieks) Man in auto zegt tegen dame van lichte zeden achter het stuur die naar rendez-voushotel scheurt: “Goeie chauffeur ben je” (zou moeten zijn: Kalí odigós íse), vertaald met: kalí odhigítria íse, ofwel “Goeie Wegwijster ben je” (Odhigítria is een bekende benaming voor Maria als Wegwijster van Christus en voor het vaak voorkomende icoon-type met haar afbeelding).’
Esselien ‘t Hart: ‘Mijn ergste vertaalfout is een weglating, een van de meest triviale fouten die een vertaler kan maken. Wat deze weglating uniek maakt is dat het ging om het allereerste woord van de allereerste roman die ik vertaalde. De eerste zin van Sennik współczesny van Tadeusz Konwicki luidt: Nie otwierałem oczu. De Nederlandse vertaling Modern droomboek (Meulenhoff, 1982) begint: Ik deed mijn ogen open. Het mag duidelijk zijn, zelfs voor mensen die geen Pools kennen, dat hier iets is misgegaan.
De meeste lezers is het waarschijnlijk niet opgevallen dat de hoofdpersoon eigenlijk pas op pagina twee zijn ogen opendoet, net zoals ik er in de diverse correctierondes overheen gelezen heb. Maar de recensent van nrc Handelsblad, mijn latere collega-vertaler Karol Lesman, las met een kritisch oog en was terecht verbijsterd. Toen de recensie verscheen heb ik twee dagen gehuild.
Ik kon wel precies nagaan wat er gebeurd was. Vlak voor de deadline had
ik in de gauwigheid de eerste tien pagina’s, die ik ooit als proefvertaling had ingeleverd, nog op het officiële copypapier van de uitgeverij overgetypt. Ach, die haastige spoed! Gelukkig kreeg het boek een herkansing toen Meulenhoff in 1988 besloot de roman nogmaals uit te brengen in de serie Literair Moment. In die editie houdt de hoofdpersoon zijn ogen stijf dicht tot op pagina twee!’
Aai Prins: ‘“Hij pulkte in zijn neus” i.p.v. “hij knikkebolde”. Ik had bij dat zinnetje niet in het woordenboek gekeken om te zien dat het om een idiomatische uitdrukking ging. In de tweede drukproef mocht ik het godzijdank rechtzetten.’
Paul Beers: ‘Het Duitse “dünkelhaft” vertaald met “duister” in plaats van met “verwaand, hooghartig”; en het Franse “bottes” vertaald met “botten” in verband met “laarzen”. Dat krijg je ervan als je geen talen gestudeerd hebt. Een criticus kapittelde me omdat ik “encre de Chine” vertaald had met “Chinese inkt” in plaats van met “Oostindische”, maar dat is toch een stuk minder erg. Wil Boesten wees me erop dat “meisseln” geen “metselen” is, maar “beitelen”.’
Barber van de Pol: ‘Mijn grootste evidente vertaalfout vind je bij Borges. Ik heb er al bij twee herdrukken bij de uitgever, de Bezige Bij, op aangedrongen die te laten verbeteren. Het is eigenlijk geen fout maar een kwestie van een woord per ongeluk weggelaten. Hoe? Geen idee. Moeilijk was het niet. Nu laat ik de spreker Hladik in Het geheime wonder, een verhaal uit de Verzamelde Werken, tegen God zeggen: “Als ik op de een of andere manier besta, als ik een van Uw herhalingen of vergissingen ben, besta ik als schrijver van…” Maar na dat tweede “als ik” moet staan “niet een van Uw herhalingen of vergissingen ben”. Het is een essentieel verschil.
Het is op de uitgeverij genoteerd, maar bij wie ligt die notitie en werkt die persoon daar nog wel? Dat weet je tegenwoordig maar nooit. Ik zal bij een volgende herdruk zelf moeten toeslaan als het lukt.
Letten op vondsten en op fouten in vertalingen wijst op luiheid. Een vertaler doet doorlopend vondsten en in de vrijheid die hij móet nemen om tot een autonoom literair werk te komen, gebeurt van alles. Dat zou je eens moeten analyseren. Ik houd enorm van Dick Hillenius’ pleidooi voor een zekere slordigheid omdat je dan de geest laat stromen en meer ziet ook al vallen er een paar spaanders. Cervantes was een enorme sloddervos. God verhoede dat hij een benauwde pietlut was geweest.
Ach die fouten. Het hoort bij het vuur van de strijd; ook zangers en musici geven een vertolking vol dissonanten of eigenaardigheden die de
charme van de eigen vertolking uitmaken, zoals bij iedere schepping of herschepping. De meeste fouten zijn vermeende fouten.’
Wat is uw mooiste vertaalvondst?
Mark Leenhouts: ‘In de roman Woordenboek van Maqiao van Han Shaogong werd ik wel tot enige vondsten gedwongen, aangezien het een roman in de vorm van een woordenboek is, waarin verhalen en beschouwingen worden opgehangen aan woorden uit de streektaal van het verzonnen, Zuid-Chinese plaatsje Maqiao. De plattelanders hebben daar bijvoorbeeld last van “stadsvrees”, een aandoening verwant aan pleinvrees en wagenziekte, maar dat neologisme was in het Nederlands eigenlijk niet zo moeilijk gevonden. Leuker en lastiger waren de gevallen waarin de bewoners van Maqiao de betekenissen van woorden omdraaien. Zo betekent het woord xing, “wakker, helder, nuchter”, bij hen het tegenovergestelde: “dom” – wat bij mij tot een letterlijke vondst leidde toen ik in de Van Dale ontdekte dat “nuchter” in het Nederlands ook “onnozel” kan betekenen…’
Edgar de Bruin: ‘Een vondst waar ik nog wel een beetje trots op ben, is de vertaling van een palindroom in het boek Ver van de boom van Zuzana Brabcová. Het origineel luidde: “rovina pustá, kara, kat, sup ani vor” (letterlijk: vlak land leeg, kar, beul, gier noch vlot) en daar heb ik toen van gemaakt: “nevelt kaal, droom, moord laakt leven”. Hoewel natuurlijk geen letterlijke vertaling, paste mijn oplossing, naar mijn gevoel, heel goed binnen de context van het boek.’
M. d’Hane Scheltema: ‘De zevenvoetige jambische versregel ter vervanging van de klassieke hexameter.’
Rokus Hofstede: ‘Op een julimiddag in 1984 stond ik zuidwaarts te liften bij de Parijse Porte d’Italie. Na uren tevergeefs met mijn duim omhoog te hebben gestaan, raapte ik mijn moed bijeen en belde vanuit een telefooncel de enige persoon die ik in Parijs kende, een performance-kunstenares die ik een paar dagen eerder op een workshop butohdans had ontmoet. Haar naam was Catherine. Ze nam op, ze was alleen, ze nodigde me uit. Later die zomer zond ze me een sonnet. De naam van de auteur was Louise. De eerste regels luidden:
In het hoofse taalgebruik van de zestiende-eeuwse Louise was het woord baiser minder seksueel geconnoteerd dan in hedendaags Frans. De vijf door Vlamingen vertaalde versies van het sonnet die aanwezig zijn in de bibliotheek van het Gentse Poëziecentrum geven als beginregel dan ook stuk voor stuk variaties op het thema “kussen”. Maar ik hoorde in baiser niet de stem van Louise, ik hoorde de stem van Catherine. Drieëntwintig jaar na dato nam ik die persoonsverwisseling tot uitgangspunt voor een schaamteloze update. De eerste regels luidden’:
Barber van de Pol: ‘Als ik toch een vondst moet noemen kom ik bij zin één uit Don Quichot. Die was in de oude vertaling gevleugeld: “In een plaatsje van La Mancha waarvan ik mij de naam niet wil herinneren…” Dat is leuk, zoiets zeg je zelf ook wel eens: Dinges, van wie ik me de naam niet wens te herinneren. In het Spaans staat no quiero (ik wil niet), maar uit een noot in de editie waaruit ik vertaalde en uit de ruimere context blijkt dat dat quiero hier slechts een modale betekenis heeft en niets ferms wil uitdrukken. Omdat ik het gevleugelde toch wilde honoreren (je hebt met de erfenis van een klassiek werk te maken en daar horen gevleugelde vertaaloplossingen bij) heb ik ervan gemaakt: “waarvan ik de naam mij niet te binnen wil schieten.” Er staat dus wel wil, maar het is een wil zonder drang.’
Kees Mercks: ‘Mijn mooiste vondst komt voor in de roman Het vragenformulier van Jiří Gruša. De romanheld heet er Kepka en in het midden van de roman blijkt opeens dat de stam van dat woord iets betekent, weliswaar in archaïsch Tsjechisch, maar toch. Het personage wordt namelijk uitgescholden: Ty kpi! (Letterlijk iets als: Kuttenkop!’) Het probleem was: hoe die betekenis te verwerken in de naam van het personage zonder dat de lezer in de gaten heeft dat het een “geconstrueerde of vertaalde” naam was. Kutka was een mogelijkheid, maar dat zou in het Tsjechisch als Koetka klinken en
de betekenisverwijzing zou dan alleen visueel zijn; bovendien vond ik die visuele vorm te grof, terwijl de Tsjechische vorm voor de meeste Tsjechen niet bekend was. Naar analogie van Kafka heb ik toen gekozen voor Befka, in de hoop dat die naam Tsjechisch genoeg zou klinken. Later kreeg ik ooit een boekje met verhalen in handen waar inderdaad deze naam als Tsjechische naam in voorkwam. De auteur van het boekje was geen grootheid uit de Tsjechische literatuur, maar wel een lokale grootheid in het middelgrote stadje Pardubice, waar mijn auteur (GruŠa) vandaan kwam…’
Karol Lesman: ‘In de roman Onverzadigbaarheid (1930) van Stanislaw Ignacy Witkiewicz (maar ook elders in Witkiewicz’ oeuvre) komt verschillende malen het woord spłyciarze voor, een neologisme waarmee Witkiewicz het type mensen aanduidt dat diepzinnige problemen “vervlakt”. Dit in het Pools niet bestaande woord is afgeleid van het werkwoord spłycić dat “vervlakken”, “oppervlakkig maken”, “simplificeren” betekent. Door de “r” in het wel bestaande spryciarz, dat “slimmerik” betekent, te veranderen in een “ł” krijgt Witkiewicz het nieuwe, niet bestaande woord spłyciarz, dat dus zoiets moet betekenen als “vervlakker”, “simplificeerder”. Voor mij was het belangrijk om een woord te vinden, dat op zijn minst de semantische waarde van spryciarz intact zou laten en waarin ik tegelijk, net als Witkiewicz, door het veranderen van slechts één letter een zelfstandig naamwoord zou krijgen dat de lading dekt van het Poolse neologisme ng 1043 spłyciarz. Dat resultaat meen ik te hebben bereikt door van het woord “bolleboos” de “b” te veranderen in een “h”. Voor de Nederlandse vertaler is een “holleboos” dan iemand die diepzinnige problemen weliswaar niet “simplificeert” maar “uitholt”.’
Arthur Langeveld: ‘Ik vergeet mijn vertaalvondsten altijd onmiddellijk weer, maar eentje is mij bijgebleven. Het is niet eens een echte vertaalvondst maar wel iets dat ik als tot nu toch enige van de vele vertalers van Dostojevski’s Broers Karamazov, heb gezien.
Een van de zijlijnen van dat boek is het verhaal van het jongetje Iljoesjetsjka, dat aan de tering doodgaat. Iljoesjetsjka’s familie is straatarm, maar een rijke dame ontfermt zich over hen en stuurt een dokter naar hem toe. Deze verklaart eerst dat zelfs hij niets meer kan doen, maar dan bedenkt hij dat dat toch wel erg mager is en voegt hij eraan toe: “Misschien dat een bezoek aan Syracuse nog kan helpen.” De wanhopige vader van het jongetje, een alcoholische onderofficier, herhaalt dan “Sycaruse?” De man heeft nog nooit van Syracuse gehoord en verbastert het woord. Ik heb drie Nederlandse, twee Duitse en vier Engelse en Amerikaanse vertalingen geraadpleegd en
niemand die dit had gezien. Overal herhaalt de vader gewoon “Syracuse?” Tenminste iets waarin mijn vertaling uniek is.’
Hero Hokwerda:
(Strofe uit Nikos Kavvadías’ gedicht ‘Maraboe’; letterlijk staat er ‘bijna zonder het te willen’)
Esselien ‘t Hart: ‘Meestal ben ik ingenomen met mijn meest recente vondst. Zo ben ik op dit moment erg tevreden met mijn vertaling van de laatste strofe van het volgende kinderversje van de twaalfjarige Oskar Marat voor Poem Express 2008:
Była sobie pewna zaba, | Er was een kikker die – heus waar – |
co w bocianie się kochała. | verliefd werd op een ooievaar. |
Tak się w niego wpatrywała, | Ze bleef zo lang naar hem kijken |
ze się sama boćkiem stała. | dat ze op een ooievaar ging lijken. |
Bocian miłość odwzajemnił | De ooievaar zag de kleine dikkerd |
i w mig w zabę się zamienił. | en was op slag totaal verkikkerd. |
Het rijm is behouden en “verkikkerd zijn” vat de betekenis van het Poolse origineel in een onvertaalbaar Nederlands idioom.’
Aai Prins: ‘“Ga toch de mispelpik van de peigere Trotski pijpen!” uit Kangoeroe van Joez Alesjkovski. Qua inhoud en alliteratie helemaal goed.’
Paul Beers: ‘De vertaling van de titel van Bachmanns eerste dichtbundel Die gestundete Zeit met Tijd in onderpand.’
Rob van der Veer: ‘Ik doe niet aan mooiste vertaalvondsten, dat laat ik aan anderen over. Voor mij bestaat een mooie vertaalvondst niet uit een geniaal gekozen woord, maar uit een evenwichtig opgebouwde, zich op natuurlijke wijze afrollende zin waarin ook die vernuftige woordspeling de juiste plaats heeft gekregen. Toen ik in Amsterdam een vertaalopleiding volgde kregen wij als eerstejaars een stukje Nabokov te vertalen waarin iemand werd omschreven als hopelessly oblivious ten aanzien van het een en ander – wat dat precies was weet ik niet meer. Bij de bespreking van onze vertalingen bleek er één vertaling van hopelessly oblivious te zijn die boven alle andere uitstak,
namelijk “hopeloos kort van memorie”, een vondst van Erik Pezarro. Op dat moment heb ik besloten het doen van briljante vondsten aan anderen over te laten.’