[Vervolg Notities bij een juridisch Snoepkongres]
kussiemeubel ontspon zich nu een filibuster. Om beurten zette zich een van ons naast dr. Kotowski, en raakte met hem in de clinch. De simultaanséance werd niet alleen op het woord uitgevochten, maar ook op de resistentie tegen bier. Talrijke studenten sneuvelden, werden soporeus afgevoerd en vervangen door gerede kombattanten die dan een plaatsje opschoven. Aan Dr. Kotowski was weinig te merken. Misschien praatte hij iets drukker, maar de glimlach bleef op zijn brede gezicht en zo mogelijk werd zijn argumentatie nog klemmender: hij integreerde werkelijk god en de wereld in het ei van zijn van russenangst bezeten politieke denken. Tenslotte waren alle strijders weggemaaid; nog één enkele aanvaller bevond zich tussen dr. Kotowski en mijn werkschuwe persoon: de assistent Voerman. Dat was een mooi gezicht, dit gevecht van de pyknier Kotowski met de leptosoom Voerman, die mager en hardnekkig als een terrier partij bleef geven. Hij had dan ook de kat lang genoeg uit de boom gekeken om een voortreffelijke taktiek te ontwikkelen. Luisteren was een beschaafde luxe die hij zich niet durfde permitteren; het betrof hier tenslotte een vreemde taal, gesproken door een vreemd heer, dus Voerman legde de hoorn neer. Wel vulde hij de adempauzen in de woordenvloed van Kotowski met vragen die kop noch staart hadden, waarop deze monomaan achter zo’n nieuw reukspoor aanhijgde, tong uit de mond, bier zuipend, puffend, spugend, zwetend, glimlachend achter zijn bril. Om 01.27 uur wierp
hij de handschoen in de ring, stond op en wankelde naar zijn bed. Nog vóór hij het vertrek verlaten had, stond mr. Voerman bovenop de tafel te recipiëren. Hij was dol van vreugde. Hij stad zijn linkerhand omhoog en riep herhaalde malen ‘Heil Hitler’, waarna hij zonder met de ogen te knipperen een glas appelsap dat hem aangereikt werd opdronk; het bier was op. Hij werd vervolgens in triomf op een schild van handen geheven en rondgehost, hij was de held van de nacht, de laatste fakkelloper die de toorts aan de koning mag overhandigen. Ieder ging moe maar gelukkig naar bed.
Het pokeren was erg populair onder de kongressisten. Professor Andriessen die beweerde het spel nooit eerder gespeeld te hebben behaalt al gauw opmerkelijke resultaten. Dat kan nog geluk zijn, maar de standvastigheid ervan wijst op feeling. En eigenlijk, verraadt hij later, is het geen feeling maar het gebruik van nogal ingewikkelde kansrekeningen. Wie ermee begonnen is, weet niemand, maar op een gegeven moment wordt er druk gedobbeld om tentamens. Een enkele weet zich op te pokeren tot een promotie magna cum laude, maar de tegenstanders van professor Andriessen zijn genoodzaakt om hun eindexamen over te doen, waarmee hun recht tot deelname aan het kongres hoogst twijfelachtig werd. Het was een hoogstaand vermaak.
De volgende dag reisden we door de DDR naar Berlijn. Professor Van Poelje had eigenlijk moeten vliegen, met zijn diplomatenpaspoort, maar er werd een modus gevonden om hem toch per trein te laten reizen. Het wetenschappelijke deel van het kongres was achter de rug; in Berlijn hoefden we alleen maar te doen of we ons op de hoogte stelden van de politieke situatie. In feite lieten we ons farceren met propaganda van oost en west. Ik geloof graag dat Berlijn het ‘Schaufenster des Westens’ is, maar waarom is het nodig dat de westduitse voorlichters een bustoer organiseren die ons in de westsektor het Schaufenster van het Schaufenster laat zien, en bij voorkeur de Trümmer uit de Oostsektor? Nog steeds schijnt voorlichting daar identiek met propaganda te zijn.
Tijdens deze bustoer bezoeken we het grote russische monument dat in een park in de oostsektor ligt. Aan de ingang staat een bordje dat het streng verboden is om honden mee te voeren. We betreden een allee, die uitmondt in de klassieke klapperende rotsen, die een rorschachexpert terecht duidt als twee elkaar toegeneigde vanen. Eerbied. Als we daar heelhuids tussen doorgelopen zijn, zien we uit over het eigenlijke gedenkterrein, waar russische soldaten begraven liggen. Dit veld is omzoomd door een kruisstatie van massieve rotsblokken, waarop naast figuratieve voorstellingen over de heldenmoed en doodsverachting van de russische soldaat teksten staan ingegrift, die beledigingen inhouden aan het adres van het duitse volk, waarbij de oostduitsers ongetwijfeld denken aan de westduitsers en omgekeerd. Dat levert dus geen moeilijkheden. Als men de processielaan afgewandeld was (veel verschil met de sfynxenlaan tussen Luxor en Karnak is er niet te onderkennen) komt men aan een grote trap, die naar een platform leidt waarop een grote stolp staat. Het ding heeft een opening als een sterrewacht. In de holte liggen wat kransen, de muren zijn volgekrakeld met schilderingen waarop mooie grote, gezonde, gespierde russische mensen bezig zijn te vechten, te huilen of te omarmen. Wie weer naar buiten loopt ziet achter het derde rotsblok een volkspolizist staan met een telekijker, ostentatief verdekt opgesteld.
Als we weer buiten komen, lopen er een paar slungels voorbij. Ze bekijken ons blasé en roepen smalend in het duits: Vuile Kapitalisten! Ze weten ons tenminste op waarde te schatten, zegt prof. Andriessen, verderfelijk theoreticus van het kapitalisme. Je voelt dat er met zulke jongens al geen praten meer mogelijk is, het zijn pavlov-hondjes. Als we de bus instappen staat er een onbekend mannetje ons te fotograferen. De B.V.D.-agent? De achterdocht springt ieder op de nek, zodra hij in de oostsektor is.
In de straten daar hangen grote spandoeken en machtspreuken. Zo lees ik op de muur van een fabriek: Rekonstruktion in tiefen Sinn ist maximaler Zeitgewinn. Mij was die zin iets te diep, ik heb nog steeds niet begrepen wat daarmee wel bedoeld kan wezen. Je reinste woordmagie.
In het Theater am Schiffbauerdamm gaat een stuk van Brecht: Furcht und Elend des IIIen Reiches. We zijn wat laat en moeten in een fikse looppas de trappen van de U-bahn oprennen. Naast me Prof. Van Poelje, de armen keurig ingehoekt, die in een afgemeten looppas de stoet voortreffelijk bijhoudt. Het stuk is afgrijselijk, het spel en de mise-en-scène voortreffelijk. Het zijn aaneengeschakelde tijdsbeelden: K.Z.-toneeltje, ouders die leven in de vrees door hun puberzoon verraden te worden, de rechter die niet meer weet hoe hij rechtspreken moet, de joodse vrouw die haar echtgenoot verlaat om hem niet langer tot last te zijn, enz. Daartussen tijdens de dekorwisselingen, authentieke stukjes film, het geheel in een razend tempo. Zie voor nazi’s kommunisten en de voorstelling is een vlijmend protest tegen het Ulbricht-regiem. De zaal, merendeels Oost-Berlijners, is zeer geestdriftig in zijn applaus. Hebben ze een blok voor de kop?
We gaan naar de kunstenaarssocieteit die Möwe, vlak bij het Theater am Schiffbauerdamm. Als blijkt dat we hollanders zijn worden we zonder introduktie toegelaten. We zijn ook maar met een man of vijf. De juffrouw van de vestiaire had onze nationaliteit al geraden: nederlanders zijn herkenbaar aan het ontbreken of kapot zijn van het lusje in hun jas, vertelt ze ons. De psychologie van de vestiaire. Nergens in Duitsland heb ik een zo burgerlijke sfeer, en dan nog wel goed negentiende eeuws aangetroffen als in deze kommunistische kunstenaarssociëteit. Pluche en trijp zijn troef, ouderwetse fauteuils en kanapé’s, en op het toilet een monumentale spuugtrog, waar het amsterdamse studentencorps zich de vingers voor zou aflikken. De kelners zijn in frak, maar niet al te gedienstig. Is dat de nieuwe tijd of een artistiek element?
De terugreis is slopend, al ben ik door een samenloop van vriendelijkheden in een eersteklaskoepee terechtgekomen. Halfslaap heerst alom. Prof. Van Poelje zit in zijn overhemd aan het raam, de onderste knopen van zijn vest en de broekband los. Zo nu en dan verbreekt hij de stilte met het kraken van een pepermuntje. Midden in de nacht werkt hij zich als een slingeraap over de kluwen slapenden heen, verdwijnt een paar minuten uit de koepee, en volvoert hetzelfde kunststukje in omgekeerde richting zonder iemand wakkerder te maken dan hij al is. Tegen de ochtend, als we allen naar de spijswagen afzakken om geeuwend te ontbijten, ziet hij er volkomen fris uit. Daar is het dat hij door de kongresleiding wordt benoemd tot grootvader van de juridische fakulteit, een eretitel die hij graag aanneemt met de aantekening dat hij alleen de vader van de wetenschappelijke staf zou kunnen zijn. Hij wordt lang en luid toegejuicht.