[Vervolg Tokio]
opzicht was het haar liever geweest als Tsuruishi het niet zo gauw opgegeven had en toch was ze overtuigd dat het op deze manier het beste was. Als hij iemand geweest was die ze nauwelijks kende of voor wie ze niets voelde, zou ze zichzelf zonder meer aan hem kunnen geven. Met Tsuruishi zou het anders geweest zijn, helemaal anders.
‘Ryo, ik kan niet in slaap komen.’
Zijn stem bereikte haar weer. ‘Ik ben helemaal wakker. Ik geloof dat het komt omdat ik aan zoiets niet gewend ben.’
‘Waaraan niet?’
‘Om in dezelfde kamer met een meisje te slapen.’
‘Ach Tsuru, maak mij nu niet wijs dat je nu en dan niet met meisjes uitgaat.’
‘Alleen maar met beroepsmeisjes.’
Ryo lachte. ‘Jullie mannen hebben het maar makkelijk. In sommige opzichten tenminste.’
Ze hoorde Tsuruishi zich bewegen. Ineens was hij bij haar en boog zich over haar heen. Ryo bewoog zich niet, zelfs niet toen ze zijn arm om zich heen voelde en zijn gezicht tegen het hare. In het donker waren haar ogen wijd open en helle lichten leken heen en weer te flitsen. Zijn hete lippen waren tegen haar wang gedrukt.
‘Ryo … Ryo.’
‘Het is verkeerd, heus,’ mompelde ze, ‘verkeerd tegenover mijn man.’
Maar bijna op hetzelfde moment had ze spijt van haar woorden. Terwijl Tsuruishi zich over haar heen boog stak het silhouet van zijn gezicht af tegen de lichter wordende lucht. Op die manier gebogen leek het of hij hulde bracht aan een god. Ryo aarzelde een moment, toen sloeg ze haar warme armen om zijn hals.
Twee dagen later gingen Ryo en haar zoontje vrolijk op weg om Tsuruishi op te zoeken. Ze verbaasde zich er over dat ze hem niet ergens op die gebombardeerde plaats zag staan, met zijn rode zakdoek
om zijn hoofd gebonden. Ryukichi was vooruit gerend om te kijken of hij thuis was en kwam even later terug.
‘Moeder, er zijn daar vreemde mensen.’
Vol schrik liep Ryo vlug naar de hut en keek naar binnen. Twee werklieden waren bezig Tsuruishi’s bezit in een hoek op te stapelen.
‘Wat wilt u, mevrouw?’ zei een van hen en draaide zijn hoofd om.
‘Ik zoek Tsuruishi.’
‘O, weet u het nog niet? Tsuruishi is gisteren gestorven.’
‘Gestorven?’ zei ze. Ze wou nog meer zeggen maar de woorden wilden niet komen.
Ze had gezien dat er een kaars op de plank voor de familiegoden brandde en begreep ineens de sombere betekenis ervan.
‘Ja,’ antwoordde de man. ‘Hij is gisteravond om een uur of acht verongelukt. Hij moest met een van de andere mensen een lading ijzeren staven naar Omiya brengen en op de terugweg is de wagen op een smalle brug omgeslagen. De chauffeur en hij waren beiden dood. Zijn zuster is met iemand van de firma vandaag naar Omiya gegaan om de crematie te regelen.
Ryo staarde met een lege blik voor zich uit. Wezenloos zag ze hoe de twee mannen Tsuruishi’s bezittingen bij elkaar zetten. Op de plank naast de kaars bemerkte ze de twee pakjes thee die hij die eerste dag van haar had gekocht. Hoe was het mogelijk dat dat nog maar pas twee weken geleden was. Een van de pakjes was tot de helft opgerold, het andere was nog ongeopend.
‘U bent zeker een vriendin van hem, mevrouw. Zo’n goede kerel die Tsuru. Vreemd om dan te denken dat hij helemaal niet naar Omiya had hoeven te gaan. De chauffeur voelde zich niet zo goed en Tsuru zei dat hij met hem mee zou gaan om hem te helpen lossen. Krankzinnig niet, levend door de oorlog te komen en uit Siberië en alles wat daarbij hoort en dan op die manier je dood te vinden.’
Een van de mannen maakte de prentbriefkaart van de Vijftig Klokken van Yamada los en blies het stof er af. Ryo staarde naar Tsuruishi’s bezittingen, allemaal op een hoop op de vloer opgestapeld, de ketel, de koekepan, zijn rubberlaarzen. Toen haar ogen het schoolbord bereikten zag ze pas voor het eerst de boodschap, die er met rood krijt in onhandige tekens op was gekrast: ‘Ryo, ik heb tot twee uur op je gewacht. Ben vanavond terug.’
Automatisch boog ze voor de beide mannen en hees toen het pak op haar rug. Ze voelde zich verdoofd en ging met Ryukichi aan de hand de hut uit, maar toen ze het gebombardeerde gedeelte passeerde, welden brandende tranen in haar ogen.
‘Is die man gestorven, mama?’
‘Ja, hij is dood,’ antwoordde Ryo.
‘Waarom is hij dood?’
‘Hij is in het water gevallen.’
De tranen stroomden nu langs haar gezicht. Ze liep haastig door de straten van de benedenstad en ze bleven stromen, ze kon ze niet tegenhouden. Ze kwamen bij een brug over de Sumida, gingen die over en volgden de oever in de richting van Hakuho.
‘Als je zwanger mocht worden hoef je je niet bezorgd te maken,’ had Tsuruishi die morgen in Asakusa gezegd. ‘Wat er ook gebeurt, ik zal voor je zorgen, Ryo.’
En later, juist voor ze uit elkaar gingen zei hij nog: ‘Ik heb niet veel geld, maar je moet je een beetje laten helpen. Ik kan je tweeduizend yen per maand van mijn salaris geven.’ Hij had Ryukichi meegenomen naar een winkel waar ze buitenlandse goederen verkochten en een baseball-pet voor hem gekocht, met zijn naam op de klep. Daarna wandelden ze met hun drieën vrolijk langs de modderplassen, die na de regen waren blijven staan. Toen ze bij een melkbar kwamen, had Tsuruishi hen mee naar binnen genomen en voor ieder een groot glas melk besteld.
Het leek nu of van over de donkere rivier vandaan een ijzige wind aan kwam waaien. Een troep watervogels stond op de andere oever, ze zagen er bevroren en ellendig uit. Pramen voeren langzaam de rivier op en neer.
‘Moeder, ik wil zo graag een schetsboek hebben. U heeft mij beloofd dat ik er een zou krijgen.’
‘Straks,’ antwoordde Ryo, ‘straks krijg je er een.’
‘Maar moeder, we gingen net voorbij een stalletje met wel honderd schetsboeken. Ik heb honger moeder, kunnen we niet iets eten?’
‘Straks. Over een poosje.’
Ze kwamen voorbij een lange rij kazerneachtige gebouwen. Dat moeten woonhuizen zijn, dacht ze. De mensen die daar woonden hadden waarschijnlijk elk een kamer voor zich zelf. Uit een der ramen hing een bundel beddegoed te luchten en ze kon zien hoe een vrouw bezig was de kamer te doen.
‘Thee te koop,’ riep Ryo zacht. ‘De beste kwaliteit Shizuoka-thee.’
Er kwam geen antwoord en Ryo herhaalde haar roep een beetje luider.
‘Ik heb niets nodig,’ zei de vrouw. Ze haalde het beddegoed binnen en sloeg met een slag de deur dicht.
Ryo ging van huis tot huis de hele rij langs om haar koopwaar te venten, maar niemand had thee nodig. Ryukichi liep achter haar en mompelde dat hij honger had en moe was. Het pak op haar rug drukte pijnlijk op haar schouders en nu en dan moest ze stilstaan om de draagriemen te verplaat-
sen. Op een of andere manier deed deze lichamelijke pijn haar goed.
De volgende dag liet ze Ryukichi thuis en ging ze alleen naar de benedenstad. Toen ze bij het gebombardeerde gedeelte kwam zag ze dat er een vuur in het huisje brandde. Ze liep naar de deur en ging binnen. Bij Tsuruishi’s kachel zat een oude man in een korte kimono, zoals arbeiders dragen, en wierp hout op het vuur. De kamer stond vol rook die het venster uit dreef.
‘Wat wilt u?’ vroeg de man.
‘Ik kom Shizuoka-thee verkopen.’
‘Shizuoka-thee? Ik heb nog een heleboel goede thee.’
Zonder een woord te zeggen draaide Ryo zich om en rende weg. Ze had het adres van Tsuruishi’s zuster willen vragen en een stokje wierook tot zijn nagedachtenis willen branden, maar dat leek nu opeens geheel zinloos. Ze liep terug naar de rivier, waarin de late middagzon weerkaatst werd en ging op een hoop gebroken beton zitten. Een eind verder lag het lichaam van een dood hondje. Als ze aan Tsuruishi dacht vroeg ze zich af of het niet beter was geweest dat zij hem nooit ontmoet had. Neen, neen, dat zeker niet. Ze zou nooit spijt hebben dat ze hem ontmoet had, noch over wat er tussen hen bestaan had. Evenmin speet het haar naar Tokio te zijn gekomen. Toen ze een maand of wat geleden aankwam had ze het plan om naar haar dorp terug te keren als haar handeltje geen succes mocht hebben. Maar nu wist ze dat ze in Tokio zou blijven, ja misschien zelfs wel hier in de benedenstad waar Tsuruishi geleefd had. Ze stond op, hees het pak op haar rug en wandelde weg van de rivier. Toen ze door een zijstraat liep zag ze een hut die opgebouwd was uit oude planken en zo maar een beetje in elkaar gespijkerd leek.
Ze ging naar de deur en riep: ‘Thee te koop! Is er nog thee nodig?’
De deur ging open en in de opening verscheen een vrouw die veel armelijker gekleed was dan Ryo zelf.
‘Hoeveel kost het?’ vroeg de vrouw en toen ze het pak op Ryo’s rug zag, voegde ze er aan toe: ‘Wilt u niet binnen komen en even uitrusten? Ik zal even kijken hoeveel geld we nog over hebben. Misschien is er nog genoeg om wat thee te kopen.’
Ryo ging naar binnen en zette haar pak neer. In de kleine kamer zaten vier vrouwen op de vloer rond een petroleumkachel en werkten aan een stapel hemden en sokken. Het waren vrouwen zoals zij, dacht Ryo, terwijl ze toekeek hoe ijverig de naalden op en neer gingen door het werk. Een gevoel van warmte kwam over haar.
Uit het Engels vertaald door Beb Vuyk.