[p. 234]
Vier gedichten
Kees Winkler
Een poes van Pawlow?
Onze poes heet Eefje Bosch
een kat met een achternaam
die de merels in alarm brengt
en bij Judy op bed slaapt
Als ik met zijn voedselbakje rammel
komt hij pijlsnel aangerend
denkt hij dat hij eten krijgt
[p. 235]
Begrafenis
Op een stralende herfstdag brachten we haar weg
nog een maand geleden zag ik haar levend
ik trof haar vrolijk aan, zij was steeds strevend
naar gezelligheid, mensen, altijd onderweg
naar winkel of kleinzoon en nu zo dood –
Hetty sprak gevoelig, Walter hield zich groot
ze speelden Kathleen Ferrier voor haar
de kist ging uit de aula: het was erg naar
Langzaam slingerde de stoet zich naar het graf
het rook naar de bloemen en pasgemaaid gras
ik wist nu hoe definitief het was
[p. 236]
Voor J.
Tussen het koren een karrespoor over
onder twee linden het huisje van Clovis
rieten dak, klapbank en waterpomp
wij zitten er in de Septemberzon
Walter hakt hout, poes klimt op het dak
Judy maakt koffie en op mijn gemak
schrijf ik een vers voor jou die er niet bent
om te vertellen van ‘t blauw in dit weekend
De hemel dus blauw en het groen steeds nog prachtig
des ochtends de dauw, de middag herfstachtig
een schot uit een jachtgeweer is te horen
koolwitjes dwarrelen boven het koren
Je staat momenteel aan de tap in ‘t café
en neuriet het wijsje der jukebox mee
hier glinsteren spinwebben licht in de zon
ik wou dat ik zo rag een vers maken kon
[p. 237]
Zomaar Judy
Zoals ze vanavond in haar schapenwollen
vachtje te lezen zit onder de lamp
Zij heeft vandaag de badkamer geboend en
kalfstong voor me gemaakt zulks ondanks
Ik kan haar niet genoeg beminnen en vooral
waarderen, ze is als een helder sterretje
Op van die rustige winteravonden dat wij
allebei wat doen zijn we verbonden