Willem Jan Otten
De letterpiloot vertelt
Toen ik kind was verschenen er op zonovergoten, windstille dagen altijd woorden aan de hemel. De inkt was wolkwit. Op school leerden we juist lezen. Het was zeker dat deze letters speciaal voor ons verschenen. De hemelletters vormden bijna altijd een woord waarvan wij de betekenis niet kenden. Van niet één woord dat wij buiten, op de gebouwen of op reclamezuilen, te lezen kregen kenden wij de betekenis.
Het woord aan de hemel boven het strand was vaak ROXY.
Al tijdens het ontstaan van de O wisten we dat het ROXY zou worden.
Toch werd het woord altijd afgemaakt. Juist als het verloop van iets onafwendbaar is, volharden mensen in de voltooiing er van.
De X was altijd interessant, want we hadden verschillende keren gezien hoe de tweede streep niet mooi in het midden van de eerste uitkwam. En de lange poot van de Y bezorgde ons onze eerste gewaarwording van melancholie. Op zeker punt zou de poot ophouden. Dan zou een glinsterend, sputterend stipje zich losmaken van het woord. Er zou een steeds langere, maar onzichtbare streep raadbaar zijn tussen poot en stipje. En als je dan nog één keer de letters spelde, die een beetje begonnen op te zwellen, dan kon je daarna het vliegtuigje nooit meer terugvinden. Vaak werden we dan rillerig, alsof we helemaal alleen op de wereld waren. Je mist iemand vooral als je haar had moeten zien op de plaats waar je je blik vestigt in de overtuiging dat zij er nog zal zijn, en zij is er niet.
Ten slotte ben ik geworden wat ik me als kind al had voorgenomen: letterpiloot. Als ik de O schrijf, hoog boven het windstille, krioelende strand, en er in slaag om met de neus van mijn Cessna precies in het begin te duiken, dan denk ik er wel eens aan, dat ik nu ben wat ik wilde zijn.
Ik weet het. Voor mezelf ben ik niet leesbaar. Wat ik maak maak ik niet mee. Voor ik mijn vliegtuigje aan de grond heb gezet en naar het strand ben gehold waarboven ik heb gewerkt, is de hemel alweer strak. Om me heen wemelt het van de kinderen. Ze worden in beslag genomen door de vloed, door de kruimelende randen van hun fort.