[p. 426]
Wim Brands
De reis
Zij heeft al minstens twintig keer
geverfde dansschoenen aan, hij
een oude brandweerjas.
Weer iemand draagt van een failliet
busbedrijf een geldtas en ik
heb de naam
van een eeuwenoude winkel op m’n rug.
We praten elke ochtend vrolijk
in onze bus naar de staalfabriek.
Vooruit de jas, de naam,
de schoenen en de tas
naar het eenvoudige smelten,
de hitte waarop we ons verheugen.
[p. 427]
Het feest
Op de uitnodiging stond dat er zou
worden gedanst. Er kwam een danser.
Hij beledigde ons, balde z’n vuist
en keek alsof hij nog nooit had gemist.
Niemand reageerde. We hadden ons
niet in tijd en plaats vergist.
Toen het eten. Zette hij een stap,
namen wij een hap.
Lang en dik schuifelde hij tussen
de tafels, ellebogen naar achteren
alsof het plafond te laag.
En na elke hap een klap.
Eindeloos de gang.