Wim Raven
Humor in de islam
1. Paradijsvogels
De christelijke hemel moet stomvervelend zijn, als de engelen daar de hele dag alleen maar Palestrina zingen. Er is daar vooral veel niet: geen honger en geen dorst, geen hitte, geen tranen; geen dood, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn (Openbaring 7:16-17; 21:4). Daarom hebben de christenen, buiten hun geloofsleer om, nog een Luilekkerland verzonnen.1.
In het islamitische paradijs is dat volledig geïntegreerd. Behalve mooie tuinen, weelderige zalen en aantrekkelijke vrouwen is er overvloedig te eten. Als voedsel noemt de Koran fruit en gevogelte – gezonde, lichte kost dus. Te drinken is er uit rivieren van water, melk en honing en verder gaan er altijd jong blijvende jongelingen rond met ‘bekers en kruiken en een drinkbeker uit een bron, waarvan zij geen hoofdpijn krijgen en niet beneveld raken’.2. De vraag van een enkele moslim, of er in het Paradijs ook kamelen zijn wordt in een zwak overgeleverde Traditie3. door de Profeet wat ontwijkend beantwoord: ‘Als God je in het paradijs laat binnengaan, vind je daar wat je hart begeert.’
‘En gevogelte, waar zij maar zin in hebben,’ heet het in Koran 56:21. Wat voor gevogelte is dat? Dit is het soort vraag dat ook de vroegste koranuitleggers gewoon waren te stellen, én te beantwoorden. Vreemd genoeg hebben zij dat in dit geval niet gedaan, en ook de Traditieliteratuur zwijgt erover. De vogels waarin de zielen der martelaren zich bevinden kunnen niet bedoeld zijn; die vliegen alleen naar het paradijs om daar voedsel te zoeken, en nestelen onder Gods troon.
In de reusachtige boom die in het midden van het paradijs staat en waarin volgens een late Traditie gouden vlinders zitten, kan men zich goed reusachtige vogels voorstellen, maar beschreven worden die pas in het late korancommentaar van Ibn Kathier (1300-1373): vogels ‘met nekken als slachtkamelen’, of ‘vogels zo groot als tweebultige kamelen, die voedsel zoeken in de bomen van het paradijs’.1.
Bij Ibn Kathier word ook de keuzemogelijkheid die het koranvers aanduidt (‘waar zij maar zin in hebben’) uitgewerkt: de vogels, die zeventigduizend veren hebben, elk van een verschillende kleur, staan op een rij; dan hoeft de gelovige er maar een uit te kiezen en hij valt al gebraden voor hem neer. ‘Op zijn bord’, voegt een andere tekst eraan toe. Niemand hoeft zich dus voor te stellen hoe dieren in het paradijs geslacht worden, en het ongemak van gebraden duiven die in je mond vliegen blijft de moslims ook bespaard. Na te zijn opgegeten vliegt de vogel overigens ongeschonden weer weg. In Koran 2:260 wordt in een andere context over het herstellen en opwekken van dode vogels gesproken; dat op de vogels in het paradijs te betrekken was geen grote stap.
Ibn Kathiers commentaar is een aaneenschakeling van korte teksten die formeel ook Tradities zijn, al gelden ze als zwak overgeleverd. Een vroege, samenhangende tekst over het paradijs die niet aan de profeet wordt toegeschreven staat in een boek getiteld al-‘Azama, een anoniem werk over de kosmos, de hemel en de hel:
‘Telkens als er een vrucht is geplukt komt er dadelijk een andere voor in de plaats, die meteen net zo rijp is als die andere aan de tak. Ook als er tien vruchten geplukt zouden worden, zouden er meteen andere aangroeien […].
Op de bomen zitten vogels die zo groot zijn als tweebultige kamelen, en de vriend Gods eet van hun vlees. Als hij trek krijgt valt het voor hem neer, zodat hij ervan kan eten, geroosterd of gekookt zoals hij maar wil. Het valt voor hem neer door de almacht van God, die tegen iets zegt: “Word!” en dan wordt het.’1. Als de dienaar Gods er naar hartelust van gegeten heeft en wil opstaan, dan is de vogel meteen weer levend, vet en gaar. Hij vliegt op en verheerlijkt God met de woorden: ‘Lof zij Hem, die mij geschapen heeft en gaar gemaakt heeft, en mijn vlees tot voedsel van zijn godvruchtige dienaren heeft gemaakt!’2.
Ook dit is een soort van koranuitleg, maar niet van de (naar toenmalige maatstaven) wetenschappelijke soort. De keuze tussen gekookt of gebraden is nieuw, evenals de lofprijzing door de weer levend geworden vogels.
De vier woorden die de Koran besteedt aan het gevogelte in het paradijs hebben dus wel degelijk de fantasie van de mensen geprikkeld, hoewel de ‘canonieke’ Traditie en de vroegste Koranexegese die met succes buiten de deur hadden gehouden. Toch zullen de motieven zeker ouder zijn dan de veertiende eeuw, toen Ibn Kathier zijn commentaar schreef, en dan het boek al-‘Azama, dat helaas niet kan worden gedateerd.
De vogel werkt op onze lachlust als hij toebereid en wel op het bord valt en als hij na consumptie levend weer opvliegt en vliegend nog de Heer looft. Toch hebben de auteurs dit vast niet grappig bedoeld, en hun publiek zal er niet om hebben gelachen.
Beslist wél gelachen heeft de spotlustige Arabische dichter al-Ma’arri (973-1058), die over een reis door paradijs en hel heeft geschreven, zoals Dante dat later in Europa zou doen. Door het motief uit te vergroten probeert hij ook zijn publiek aan het lachen te brengen. Eerst laat hij een paradijsbewoner een gemarineerde pauw verorberen, die geserveerd wordt op een bord van goud. Het dier wordt na consumptie weer zijn oude zelf, wat de aanwezigen bewonderend doet uitroepen:
‘Geloofd zij Hij, die de botten weer tot leven brengt nadat ze al uit elkaar gevallen zijn. Dat is precies zoals de Schrift het zegt: ‘En toen Ibrahiem
zei: “Mijn Heer, laat mij zien hoe U de doden weer levend maakt”. […] Hij zei: “Neem dan vier stuks gevogelte en snijd ze naar jou toe in stukken. Leg er dan op elke rots een stuk van. Roep ze dan en ze zullen op je toe komen rennen”.1.
Nu komt er een gans langs, zo groot als een tweebultige kameel. Sommige mensen willen hem gebraden hebben, en daar staat hij al, op een tafeltje van smaragd! Als de mensen er naar hartelust van genomen hebben, neemt hij met Gods toestemming zijn vroegere gevleugelde gedaante weer aan. Daarna willen sommigen van de aanwezigen hem liever aan het spit hebben, en weer anderen toebereid met sumak, of gemarineerd in melk en azijn, of nog weer anders. Steeds wordt de gans meteen zoals ze hem willen hebben en daarna wordt hij weer net als vroeger.’2.
Zijn effect bereikt al-Ma’arri door concretisering en herhaling: de vogel is nu een pauw of een gans geworden, de receptuur wordt gepreciseerd en de gans gaat als een duikelaartje op en af.
Hoe langer over het gevogelte uit de koran wordt doorgedacht, des te grappiger wordt het. Misschien hadden de vroegste moslims wel aangevoeld dat de lach bij dit onderwerp op de loer ligt en het daarom niet willen becommentariëren?
2. Het lachen van de profeet
Jezus weende (Joh. 11:35). De Boeddha glimlacht. De Baghwan en allerlei Indische goeroe’s glimlachen ook, zij het soms een beetje louche. Andere stichterfiguren zoals Lenin en Hitler keken meestal grimmig of chagrijnig de wereld in. Hard lachen, dat hoort niet voor een religieuze leider. Vrome mensen laten wel ruimte voor ‘gepaste vreugde’, maar hard gelach wordt al gauw geassocieerd met het geschater van de hel.
Mohammed daarentegen heeft hard gelachen. Althans, dat beweren bepaalde vroege moslims die over hem hebben verteld. In de Tradities staan soms zinnetjes als: ‘De profeet lachte zijn kiezen bloot,’3. of: ‘De profeet
lachte zó hard, dat zijn huig te zien was.’1. Anderzijds bestaat er ook een hardnekkige Traditie die luidt: ‘Als de profeet lachte, glimlachte hij alleen maar,’2. en in ettelijke teksten waarin de profeet lachend wordt voorgesteld is ter verklaring nog ‘glimlachen’ toegevoegd.
Wie alle correct overgeleverde Tradities van en over de profeet als ooggetuigenverslagen opvat raakt hier misschien in verlegenheid, want hoe is het ‘alleen glimlachen’ van de profeet te rijmen met zijn uitbundige schaterlachen? Het zijn niet alleen diep-gelovige moslims die hierover kunnen tobben. De Duitse oriëntalist Sellheim heeft menig vakgenoot aan het schateren gebracht met zijn voorstelling dat de profeet zoiets als een hazenlip had.3. Alleen zó kon deze tegelijk glimlachen en toch zijn kiezen ontbloten! Het artikel van de geleerde is geïllustreerd: je ziet een stel lippen dat de voortanden bedekt, maar de kiezen zichtbaar laat.
In dit geval heeft een humorloze oriëntalist gedaan wat gewoonlijk alleen theologen en vrome mensen doen: hij heeft zijn toevlucht genomen tot het harmoniseren van teksten. Net als een traditionele schriftgeleerde heeft Sellheim alle Tradities om te beginnen voor ooggetuigenverslagen gehouden en vervolgens niet kunnen verdragen dat ze met elkaar in strijd waren. Bij harmoniseren worden elkaar uitsluitende beweringen met elkaar in overeenstemming gebracht door aan de teksten te wrikken en te draaien, of ze anders dan normaal te interpreteren, zodat ze ‘eigenlijk’ toch op hetzelfde neerkomen. Ongewenste teksten kunnen voor het vrome doel ook worden verdonkeremaand. Sellheim meende namelijk het glimlachen en die zichtbare kiezen nog met elkaar in overeenstemming te kunnen brengen, maar de Traditie over de huig heeft hij gewoon weggewerkt.
Hij had niet gezien, dat de Tradities van ná Mohammeds tijd dateren en er, als zo vaak, een discussie in werd uitgevochten, waarbij beide partijen
zich op de profeet beriepen. De glimlach-factie heeft de profeet uitsluitend laten glimlachen, de pro-lach-partij heeft hem overdreven laten schateren.
Er zijn dus twee soorten Tradities over het lachen van de profeet. Van beide is volmaakt duidelijk wat zij betekenen; aan de woordbetekenissen valt niets te knutselen. Aan de bewoordingen is wel duidelijk te zien dat het geen neutrale mededelingen betreft, maar dat de sprekers met een zekere nadruk een standpunt wilden presenteren. Want waarom zou iemand de moeite nemen te beweren dat de profeet altijd alleen maar glimlachte, als er niet eerst het tegendeel was gedacht of gezegd? Anderzijds, volgens de schater-teksten heeft de profeet zijn mond wagenwijd opengesperd, en dat is behoorlijk overdreven. Het ziet ernaar uit, dat hier de vertellers zich kwaad hebben gemaakt over dat matte geglimlach dat men hun profeet wilde toedichten.
De vraag of en hoe de profeet gelachen heeft was van aanzienlijk belang, want het gedrag van de profeet was (en is) voor moslims bepalend voor hun eigen gedrag.
De oude idee dat een profeet (stichter, leider, enzovoort) een ernstig man hoort te zijn, voor wie hard lachen ongepast is, heeft in de vroege islam dus wel degelijk aanhangers gehad. Maar er waren genoeg moslims die dit met kracht bestreden en ook de schater-teksten in de islamitische ‘canon’ opgenomen wisten te krijgen, namelijk in de Traditieverzamelingen van Boechari en Muslim. De tegenstelling is nooit opgelost; iedereen kan dus de Tradities kiezen waarbij hij of zij zich het beste thuis voelt.
Bij Boechari en Muslim zijn overigens ook een paar moppen overgeleverd, met de vermelding dat de profeet erom heeft gelachen. Bij voorbeeld deze, waarin Aboe Hoeraira vertelt:
Wij zaten bij de Profeet toen er een man langskwam die zei: ‘Profeet, het is gedaan met mij!’
De profeet vroeg: ‘Hoezo, met je gedaan?’
‘Ik heb tijdens de vasten in ramadan met mijn vrouw geslapen.’
‘Heb je een slaaf die je ter boetedoening kunt vrijlaten?’
‘Nee.’
‘Kun je twee maanden achter elkaar vasten?’
‘Nee.’
‘Zie je kans om zestig armen te eten te geven?’
‘Nee.’
Daarop kwam de man bij ons zitten. Intussen werd de Profeet een grote
mand met dadels gebracht. Hij vroeg: ‘Waar is die man van zoëven?’
‘Hier ben ik,’ riep de man.
‘Neem deze dadels en geef ze als aalmoezen.’
‘Aan mensen die nog behoeftiger zijn dan ik, profeet? Bij God, er is in Medina geen gezin dat ze harder nodig heeft dat het mijne!’
Toen lachte de Profeet zo hard dat je zijn kiezen kon zien en hij zei: ‘Ga ze dan maar naar jouw gezin brengen!’1.
Humor heeft in de islam dus wel degelijk een kans.
- 1.
- Herman Pleij, Dromen van Cocagne. Middeleeuwse fantasie?n over het volmaakte leven, Amsterdam 2000.
- 2.
- De paradijswijn; Koran 56:18-19.
- 3.
- Al-Tirmidhi, Sifat al-Djanna 11; Ahmad ibn Hanbal, Moesnad v, 352. Een Traditie (Arabisch: hadieth) is een meestal kort bericht over iets wat Mohammed heeft gezegd, gedaan of stilzwijgend goedgekeurd, dat wordt voorafgegaan door een opsomming van de mondelinge overleveraars. Voor de oude Moslimse geleerden was zo’n overleveringsketen een middel om vast te stellen of een Traditie echt was, d.w.z. inderdaad terugging op de profeet. Volgens vele ongelovige wetenschappers stammen de meeste Tradities uit de achtste of negende eeuw. De Traditieverzamelingen stammen vrijwel alle uit de negende eeuw.
- 1.
- Waar zouden zij anders voedsel zoeken; ze wonen daar immers? De bijzin past beter bij de vogels die de zielen van de martelaren bevatten. Zulke ?zwerfzinnen? komen vaak voor in de Traditieliteratuur.
- 1.
- Koran 2:117, 3:59.
- 2.
- Al-‘Azama is zoals vele oude Arabische boeken niet uitgegeven en bestaat alleen in een tiental handschriften, o.a. hs. Parijs 4605, Vatikaan 1480.
- 1.
- Koran 2:260.
- 2.
- Aboe al-?Alaa? al-Ma’arri, Risalat al-ghoefraan, Cairo 1957, blz. 281-283.
- 3.
- O.a. Boekhari Tawhied 19; Muslim, Imaan 308.
- 1.
- O.a. Boekhari Tafsier 46, 2.
- 2.
- O.a. Tirmidhi, Manaqib 1.
- 3.
- R. Sellheim, ?Das L?cheln des Propheten,? in: Eike Haberland e.a. (uitg.) Festschrift f?r Ad. E. Jensen, M?nchen 1964, 621-630. Een serieuze studie is: L. Amman, Vorbild und Vernunft. Die Regelung von Lachen und Scherzen im mittelalterlichen Islam, Hildesheim 1993.
- 1.
- Boekhari, Sawm 30.