Wim Raven
Notities van een emigrant I
Zaterdag 8 april 1995
Een zwart ontwaken. Vandaag voor het eerst sinds een hele tijd depressieve gevoelens. Tot donderdag ging alles goed: mooi gewerkt aan mijn twee lezingen. De lezing over Bakr had ik het minst voorbereid, en die ging ‘dus’ het best. Ditmaal geen panische toestanden; gewoon zakelijk afgewerkt. Wel verkeert de woning weer in chaos, maar dat zou anders misschien ook zo geweest zijn.
‘Hoe is het gegaan, met die lezingen?’ Wel goed, geloof ik. Ze zeiden na afloop dat het prachtig was; nou, dat zal dan wel. Het kan me niet schelen; het is voorbij.
Gisteren viel het lesgeven me bijzonder zwaar en vandaag zit ik in de lappenmand.
Na die lezingen viel er een last van mij af. Onmiddellijk daarna kwam (dan ook?) de stroom van herinneringen aan M. weer op gang. Voortdurende herbeleving van episodes samen met haar, en dat is nog niet opgehouden.
Misschien zit het zo: door het drukke werk was de ‘M.-verwerking’ even op de achtergrond geraakt. Komt er wat ruimte vrij, dan wordt die weer verdubbeld voortgezet, met inhaaleffect.
Toen ik destijds ophield met autorijden heb ik tien nachten achter elkaar gedroomd over verkeerspleinen, de Brienenoordbrug, viaducten bij Luik en Brussel enzovoort. En dat was maar een onbenullige scheiding.
Zondag 9 april 1995
Het is weer over; dat was kort maar hevig gisteren. Nog wel veel M.-herinneringen gehad. Ze belde trouwens nog: of ik eens langs wilde komen. Wat moet dat voorstellen? Het is vermoedelijk haar invulling van de just friends-formule. Moet ik dan in de logeerkamer?
Maandag 17 april 1995
De woning nu deels weer opgeruimd; het (herwonnen, maar steeds weer verloren gaande) inzicht dat mijn wanorde opzettelijk is zorgt er blijkbaar voor dat de aardigheid eraf is. Het is M. geweest die mij op het kunstmatige karakter van mijn chaos heeft gewezen. Ze kan het weten; haar eerste man was een échte chaoot.
Nu belde ze weer om een recept voor sauce hollandaise. Wat is dat nou toch met haar? Ze mist blijkbaar toch de Hollandse saus in haar leven. Ik heb haar het recept gefaxt; nu kan ze klutsen tot ze een ons weegt. Au bain Marie.
Donderdag 11 mei 1995
Sinds maandag ziet mijn leven er anders uit en verdwijnt M. even uit het gezicht. Op het programma stond een diner met H., die mij met zo veel woorden vroeg, nog onder voorbehoud, of ik zin had om een baan bij hem te aanvaarden in Frankfurt aan de Main. Hij had dat al eerder gedaan, maar wat lacherig; ik had het niet serieus genomen. Nu was het menens. En nadat ik gehoord had onder welke voorwaarden ik daar zou komen te werken heb ik weliswaar een slag om de arm gehouden, maar innerlijk toch al dadelijk ja gezegd. Daarna enkele nachten nauwelijks kunnen slapen van opwinding; ik heb heel veel zin om te gaan.
Een docentenbaan zoals ik die nu heb, met groeimogelijkheden in salarisschaal, maar ook met de mogelijkheid om mij te habilitieren als professor. Ik kan tot mijn pensioen in Frankfurt blijven, want beamtet is daar echt vast; maar kan ook overal elders in Duitsland terecht. Een instituut in een opbouwsituatie, met drie vacatures. De oude hoogleraar heeft een ruïne nagelaten, en de universiteit heeft blijkbaar de wil en het geld om opnieuw te beginnen. Frankfurt heeft een grote universiteit. De bibliotheek is goed en er is een ruim budget voor aanvulling.
Ik hoef alleen maar Arabische letterkunde te onderwijzen, een ongekende luxe. Vernederende flauwekulwerkzaamheden hoef ik niet, nee, mag ik zelfs niet verrichten. Er zijn in principe veel studenten, zodat we de beste kunnen uitzoeken en altijd enkele mensen zullen hebben die de moeite waard zijn om voor te werken.
Natuurlijk ben ik bang dat het allemaal niet door zal gaan, maar ik ben toch al door het dolle heen, begin vast in het Duits te denken, zit allerlei plannen te maken en vind mijn huidige werkplek maar een treurig stofnest.
Vervelend is dat ik deze woning dan weer moet verkopen; misschien met verlies? Het is het eerste huis waarvan ik ooit gehouden heb, dat komt er nog bij. In Duitsland zijn de huizen twee keer zo duur als hier; dat wordt dus vast een schamel flatje om te beginnen. En waar moet ik al die boeken laten? Bij De Slegte natuurlijk.
Biochemie: mijn periode van slaperigheid is nu kennelijk voorbij. De slaap begon nadat ik M. had verloren en op doktersvoorschrift drie dagen plat moest liggen wegens rugklachten. Toen heb ik mij blijkbaar dat slapen aangewend. De fase heeft lang geduurd; ik zou kunnen narekenen hoe lang precies, maar het doet er niet meer toe.
Nu heb ik eerder last van slapeloosheid, van pure opwinding. Ik slaap vier uur per nacht, en omdat dat te weinig is nog een half uurtje overdag. Vanochtend moest ik vier uur achter elkaar college geven voor een groot gezelschap. Hoewel ik gisteren ruim de rijd had gehad om dat voor te bereiden heb ik het niet gedaan, omdat ik mijn gedachten volstrekt niet bij de stof kon houden en al denkend aan Frankfurt liep te ijsberen. Toch ging het uitstekend vanochtend: na een wat langzame start omdat ik nog moe was van de nacht heb ik zeer energiek en overtuigend gedoceerd.
Dezer dagen ben ik spontaan enige kilo’s afgevallen. Blijkbaar is de inwendige scheikundefabriek abrupt op een ander proces overgeschakeld, wat gevolgen heeft voor het slapen en de spijsvertering. Daar komt nog bij dat ik helemaal geen vreetbuien heb. Blijkbaar heeft vreten te maken met gevoelens van onvrede, angst en onzekerheid; in Egypte hoefde ik het ook nooit. Onvrede is voor mij altijd te vinden op de plek die andere mensen thuis noemen, en nu mag ik immers weg!
Ruimte: Vanouds heb ik de ervaring dat in Duitsland alles groter en ruimer is. Ik meende altijd dat dat kwam omdat Duitsland een groter en dunner bevolkt land is, maar misschien is dat niet de reden. De deelstaat Nordrhein-Westfalen blijkt ongeveer net zo groot te zijn als Nederland en zelfs nog iets meer inwoners te hebben. Toch is ook daar meer ruimte. Het moet dus liggen aan de manier waarop Duitsers met ruimte omgaan. En ruimte is belangrijk voor me; van kinds af aan krijg ik het benauwd van die enge trottoirs en die smalle trappenhuizen in Amsterdam en Leiden. In Den Haag was het overigens iets beter.
Nederland wil niet anders. De benauwdheid, de krapte zijn geen natuurgegevens, maar de vrucht van een wil en van inspanningen.
Er zeurde laatst iemand in het openbaar of de uitbreiding van het aantal sporen van de ns wel nodig was. Nodig? Je hoeft maar een paar keer per trein te reizen om te zien dat het systeem volledig is vastgelopen. Bij de minste onregelmatigheid staat de Intercity te wachten op het boemeltje naar Nieuw-Vennep. Onze buurlanden hadden van meet af aan veel meer rails dan wij, de Hollandse zuinigheid was ook vroeger al endemisch. Terwijl Indië toen jaren lang een batig slot heeft opgeleverd, en zeker ons monopolie op de drugshandel daar.
Een ingenieur schreef in een ingezonden stuk in de krant dat hij de metrowagons in Amsterdam zo breed vond. Waren die van Rotterdam soms niet breed genoeg? Ik heb dit twee maal moeten overlezen voordat ik het geloofde. De Amsterdamse wagons kunnen niet meer smaller gemaakt worden. Waarom heeft die brave man dan de moeite van het schrijven genomen? Hij houdt gewoon van smal, dat moet het zijn.
En natuurlijk, het plan van de Noord-Zuid metrolijn in Amsterdam is ook weer te royaal. Of het niet bovengronds kan, met lichtgewicht tramstellen of zoiets. Net als het succesnummer lijn 51 zeker, of erger nog, als lijn 5, die gotspe op wieltjes. En dan zeker hetzelfde adembenemende tempo aanhouden als de huidige tram. Waarom zijn de Amsterdammers, die toch als een oproerig volkje bekend staan, nooit te hoop gelopen tegen het vrijwel onbruikbare vervoer in de stad, dat met anderhalf maal wandelsnelheid door de straten schommelt? Ze schijnen het gezellig te vinden.
Eindelijk een vaste aanstelling. Die heb ik geloof ik in Nederland ook, maar dat betekent niets. Mijn baan staat dit jaar twaalf en een halfjaar op de tocht: een jubileum. In het begin sloeg de schrik mij om het hart, want ik had net een huis gekocht en droomde ‘s nachts dat ik een handkar met daarop mijn boeken tegen een brug op moest duwen. Later wende dit levensgevoel. Niets bijzonders, in die situatie verkeren vele collega’s en ook degenen die er niet in verkeren krijgen af en toe hartkrampen bij het idee dat het binnenkort hun beurt kan zijn. Door zulke hartkrampen te genereren bevordert de overheid het natuurlijk verloop. Maar wat moet zij anders, in een land waar de onderdanen niet gewoon gemarteld, gekoeioneerd of getreiterd mogen worden? Het zaaien van een lichte existentiële onzekerheid is voor zo’n milddadige en aan handen en voeten gebonden overheid de enige manier om de schrik er nog een beetje in te houden.
De werklust van de onderdaan kan worden ondergraven door het scheppen van onzekerheid, maar ook door hem steeds oneigenlijke werkzaamheden te laten verrichten. Het is ook in andere sectoren van het onderwijs te zien: vrijwel nergens is nog het recht-toe-recht-ane, respectabele, ja, geprivilegeerde werk te doen waarvoor je oorspronkelijk was aangenomen: lesgeven. Flexibilisering heet dat misschien? noem het liever geldverspilling; of valt het onder culturele revolutie? In China lieten ze de intellectuelen wc’s schoon maken; in Nederland gebeurt nu iets dergelijks. Ik maak liever een echte plee schoon dan dat ik meedoe aan die flauwekul.
Natuurlijk heeft Duitsland ook nadelen, maar die ken ik nog niet, dus ik kan nog lekker een beetje op Nederland schelden. De Duitsers weten bij voorbeeld nog niet dat ze over vijf jaar ook aan die vaste aanstellingen gaan morrelen, en dat ook daar de analfabetisering om zich heen zal grijpen. En de radeloosheid in Bonn is nu al enorm: ongeregeerdheid zover het oog reikt. Duitsland is in maatschappelijk opzicht pas in 1982, dus je kunt ongeveer zien aankomen hoe het wordt. Maar ik red het nog wel tot de toekomst.
Hoe dan ook: een gevoel van oneindige opluchting, van bevrijding, te vergelijken alleen met die middag, een paar jaar geleden, toen een arts mij had voorgesteld in de wao(!) te gaan. Ik mag weg.
Zondag 14 mei 1995
Eind van de maand valt er in Frankfurt een belangrijke beslissing; kort daarna wordt bekend of ik er echt heen mag. Eerlijk gezegd ben ik nu al bezig mijn bureau en de kasten uit te ruimen. Voorjaarsschoonmaak, Frühlingserwachen? Het móet nu doorgaan, want eigenlijk ben ik al aan een nieuw leven begonnen en kan ik nauwelijks meer terug naar mijn oude stofnest. Ook aan M. denk ik nu veel minder.
Wat ik helemaal niet heb is angst. Dat is vreemd, want in den vreemde liggen allerlei onzekerheden en problemen op de loer. En denk eens aan de afwezigheid van mijn vrienden. Nog niet zo lang geleden zag ik hoog op tegen Duitsland: het niveau waarop mijn vak daar wordt beoefend was hoger dan in Nederland en ik was bang dat ik daar nooit aan zou kunnen tippen. Dat is nu over: Duitsland is wat afgezakt, en ik ben wat gegroeid. Ik zie mijn Habilschrift al helemaal voor me; het wordt geweldig dik, want dat vinden ze daar leuk; terwijl een Nederlandse uit-
geverij juist had aangedrongen op een handelbaar formaatje voor een volgend boek.
De reacties op mijn aanstaande verdwijning zijn geloof ik typisch Nederlands; ik heb ze ook waargenomen toen K. naar Zwitserland vertrok, en zelfs toen Van den Broek naar België ging. Ze zijn jaloers omdat ik weg kan, hoewel ze zelf niet zouden gaan als ze de kans kregen. Maar op hetzelfde ogenblik denken ze: good riddance, die hoeft niet meer terug te komen! J. verwoordde dat dadelijk spontaan: je verliest dan wel alles wat je hier hebt opgebouwd. Ja, zo is dat hier. In Griekenland wordt er heel anders gereageerd. Een Griek die in Amerika gaat wonen en daar dertig jaar blijft houdt toch altijd recht op zijn plekje in Griekenland en hij cultiveert dat ook. Het is waar: als ik eenmaal weg ben kan ik nooit meer terug. Wat is C. sneu, die na dertig jaar Canada oud en ziekjes is teruggekomen in Nederland.
Sommige vrienden voelen zich een beetje teleurgesteld omdat ik de gemeenschap verlaat. Omdat ik uitgerekend naar Duitsland ga komt daar voor een enkeling nog bij dat het eigenlijk landverraad is: heulen met de vijand, hoewel dit verwijt meestal losjes en ironisch gebracht wordt. Het gevoel van heulen met de vijand zou ik zelf gehad hebben als ik naar Japan ging. Niet vanwege de Tweede Wereldoorlog, maar om de toekomst! Ik had het al toen ik vorige jaar, voor geld nog wel, een artikel maakte voor een Japans tijdschrift. Maar Duitsland, nee, daar heb ik geen last van.
Positieve reacties waren er natuurlijk ook: R. en G. waren enthousiast en riepen dat ze kwamen logeren. F. & M. reageerden positief en wilden ook komen logeren, maar eigenaardig: ze begonnen direct uit te rekenen hoe ver het was van Frankfurt naar Parijs; er blijkbaar van uitgaande dat ik, als ik er niet meer tegen kon, toch het liefst daar mijn toevlucht zou zoeken.
Dinsdag 1 augustus 1995
Mijn vertrek wordt steeds definitiever. De faculteit heeft mij aangezegd dat ik nieuw aankomende studenten naar andere universiteiten moet verwijzen! Voor het kijkcijfergeile Nederlandse hoger onderwijs is dat vast een unicum. Het betekent zonder twijfel dat men de tent helemaal wil sluiten. Vooruitlopend daarop raak ik alvast mijn werkkamer kwijt.
Dus heb ik vandaag naar lieve meisjes in Drente en elders gebeld, die zich hadden opgegeven voor een studie bij ons, en hun uitgelegd dat ze
beter ergens anders heen konden gaan. Dienstverlenend als altijd heb ik nog heel wat studievoorlichting kwijt gekund: het verschil tussen de studie in Leiden, Groningen en Amsterdam uitgelegd. Dit klusje verwarde mij eerst, maakte me daarna overdreven vrolijk en tenslotte heel rustig. De enkele maanden die ik hier nog heb zal ik in alle rust thuis werken.
Nooit meer introductie eerstejaars, studievoorlichting, braderieën, scholierenmanifestaties (circus Elleboog), voortgangsgesprekken, studiegidsen maken, onderwijsbegrotingen, roosters, brochures maken om studenten te lokken, en vooral: nooit meer kleuteronderwijs. In Frankfurt zal het aantal potentiële studenten heel wat groter zijn. Mijn aanstaande collega is streng en zal ze selecteren ‘aan de poort’; er blijft dan een redelijk stel goeie over met wie we iets moois kunnen doen. Bureaucratie hoef ik, nee, mág ik daar zelfs niet eens doen; het is ongelooflijk.
Nu moet het wel doorgaan, anders kom ik in een vreemd vacuüm te hangen. Mijn werk zal ik in Nederland wel nooit meer mogen doen. Ik word bijna ziek als ik eraan denk, maar dat mag niet, want de wao is opgeheven.
Zaterdag 5 augustus 1995
Wat De Slegte betreft ben ik nu door het dolle heen. Zelfs al zou mijn vertrek niet doorgaan, ik ben toch schoon schip aan het maken. Boeken die ik langer dan tien jaar niet heb ingezien kunnen weg. Dat bepaalde, schrijvers me niets zeggen geef ik eindelijk eerlijk toe. Ter Braak, Mulisch, Brakman, ze gaan er allemaal uit. Soms aarzel ik en wil ik een boek dat ik al jaren bezit, maar toevallig nooit gelezen heb, eerst moet lezen alvorens het weg te doen. En dan zijn er soms aangename verrassingen: zo mocht Peereboom blijven, en ook Bob den Uyl. Sommige boeken houd ik voor de Hollandsheid: Van Kooten, Marten Toonder.
Zondag 6 augustus 1995
Een zware droom: een tableau van de eerste helft van mijn leven, een Kolossalgemälde moet ik dat voortaan misschien noemen. Iedereen was er. M. belichaamde het vrouwelijke: ze was naakt. Ik riep om hulp, maar niemand kon mij horen.
Woensdag 6 september 1993
Enkele gegronde redenen om Nederland te verlaten:
1. Omdat ik aan een universiteit werk is de onttakeling van het Hoger
Onderwijs natuurlijk een hoofdreden om het land te verlaten. Van de Universiteit is niet veel meer over. Wat er in Nederland is gevaren begrijp ik niet, maar ze maken alles kapot, hoewel er geld zat is. Nee, het ligt niet helemaal aan Nederland, het is een algemeen-westerse tendens. Dat Duitsland nog (net?) niet zo ver is ligt eerder aan de achterlijkheid van Duitsland.
Ik ben vaak zo moe geweest van dat lesgeven. Steeds arbeidsintensievere lessen aan mensen die nooit op een universiteit hadden moeten worden toegelaten. Of aan anderen, die wel degelijk getalenteerd waren, maar door de studieduurverkorting niet genoeg gelegenheid kregen om in vier jaar hun ouderlijk huis te boven te komen, het gederfde middelbaar onderwijs in te halen, een vak te bestuderen, én veelal ook nog wat geld te verdienen, want van dat lullige beursje kunnen ze niet leven en hun ouders zijn analfabeet en sparen voor een nieuwe caravan. Het ergst waren nog diegenen die in godsnaam maar gingen studeren omdat dat makkelijker was dan in de bijstand lopen.
Van geïnteresseerde, goede studenten, en die waren er toch ook, ben ik nooit moe geworden, integendeel.
‘Universiteiten behandelen studenten nog te veel als volwassenen,’ heeft volgens een krantenkop mijnheer van Lieshout van de Vereniging van Samenwerkende Universiteiten gezegd. Dà-àg, mijnheer van Lieshout, of mag ik nou, doei! zeggen? Toen ik op de universiteit aankwam was ik een lulletje van zeventien; in geen velden of wegen volwassen natuurlijk. Maar de universiteit noemde mij consequent ‘mijnheer Raven’ en behandelde mij als een volwassene. Dat heeft ertoe bijgedragen dat ik het op den duur wérd. Als je iemand eeuwig als kind behandelt blijft hij een kind. Als hij het zich laat doen tenminste! Ook die kindertoon die in schoolboekjes wordt aangeslagen; ik weet zeker dat ik dat op mijn twaalfde niet had gepikt. Je wilde immers zo spoedig mogelijk ‘groot’ worden? Die wens lijkt nu te zijn uitgestorven. De verkindering begon indertijd geloof ik met de reclames voor die Mona-toetjes, die vele volwassenen, vooral mannen, heeft veranderd in peuters met een toet vol pap.
In Duitsland is de situatie niet echt anders, maar er is nog de mogelijkheid van selectie. Misschien niet overal, maar wel in mijn vak. Omdat je daar (nog) niet per stuk wordt betaald.
2. Bolkestein. Een slechte, maar slimme man, die zich dom voordoet om stemmen te winnen. Dat hoort niet zo; dat is erger dan gewoon een domme man. Gênant dat kiezers daar in trappen. Kabinet Bolkestein in
1998? Wegwezen! Ik zal vanuit den vreemde op Kok stemmen. Is die ook slecht? Wie weet, maar dat merk je bij hem niet; die is dus slimmer.
3. De vergevorderde plannen om ‘natuur’ gebieden aan te leggen. Een hartverscheurende en zeer kostbare misvatting. Nederland bestond sinds eeuwen uit cultuur-gebieden van hoge landschappelijke waarde; ik verlang er nog steeds erg naar terug. Maar kapot is kapot.
4. De gereformeerde economie. ‘Het mag best wat kosten, als je er maar geen plezier van hebt.’ Dit principe leidt in ons toch redelijk welgestelde land tot een enorme verspilling en tot onnodige armoeiigheid, want goedkoop is duurkoop, en miezerigheid is het duurst van al.
5. Albert Heijn. Het ís weg te krijgen, dat eten; er zijn ergere winkelketens, en natuurlijk: in Siberië, in Calcutta…; maar wat een bevrijding als je in het buitenland weer eens voedsel met een ziel krijgt. Onlangs in een Belgisch dorpje mooie handgemaakte kalfsworst gekregen, en dat geheel zonder capsones of ‘delicatessen’-gedoe. Ze hadden daar ook abrikozen! Die waren natuurlijk geïmporteerd, maar wel van precies de goeie plek.
Nee dank u, geen Air Miles, en geen zegeltjes; nee, ook geen kristalzegeltjes dus, en ik heb er géén vijftien cent bij.
6. De nieuwe spelling. Godlof, net op tijd weg. Maar dat helpt niet, want in Duitsland beginnen ze ook. Als de zelfstandige naamwoorden maar met een hoofdletter blijven, anders wordt het lezen vermoeiend.
7. De medische zorg. Ik hoop in een land terecht te komen waar je gewoon een afspraak met een oogarts kunt maken en niet uit nood je ogen door een opticien moet laten onderzoeken (wat bracht de mijne daar weinig van terecht!) en waar je ook niet, zoals me is overkomen, een half jaar moet rondstrompelen voor je aan de beurt bent voor een kleine knieoperatie. Gelukkig schijnt tenminste het plan Simons nu van de baan te zijn.
8. De spoorwegen, waarvan ik lang een enthousiast gebruiker ben geweest raken in verval, en ik moet dus of weg, of weer zo’n auto kopen.
Enkele dingen die ik erg zal missen:
1. Mijn vrienden en familie, dat spreekt vanzelf.
2. Amsterdam, ondanks alles. Hoe vaak ben ik niet teruggekomen uit Duitsland, Athene of Haren (Gr.) met de dringende behoefte, een bad in Amsterdam te nemen. Daarna was alles weer goed en was ik weer in mijn gewone doen.
3. Bijna zou ik schrijven: het Nederlandse rivierengebied, waar ik zo
veel van houd. Maar in zijn huidige staat is dat eerder een reden geworden om het land te verlaten; ik kan het maar beter nooit meer terugzien en een dierbare herinnering bewaren.
4. De vpro. Zou Juffrouw Jannie al op video zijn? Maar ook Arjan Ederveen, de Wandelende Tak, de Koffer, Wim T., noem maar op. Televisie die zichzelf parodieert zal in Duitsland wel ver te zoeken zijn. Ook zal ik missen de keuze van de klassieke muziek op de Nederlandse radio: vaak precies de interpretaties die ik de moeite waard vind, terwijl wdr 3 een soort diepvrieskist van verstijfd classicisme is.
5. De openbare leeszaal en bibliotheek. Die bestaat in Duitsland ook, maar ik ben gehecht aan het lezen van wereldliteratuur in Nederlandse vertaling. Boeken in de oorspronkelijke talen zijn daar wel te krijgen, zelfs Nederlandse, en anders laat ik ze komen. Maar om een Zuid-Amerikaanse of Japanse roman in Duitse vertaling te gaan lezen, nee, daar heb ik geen zin in. En daar gebruik ik die openbare leeszaal zo graag voor.
6. Fietsen. Kan dat daar eigenlijk wel? Het wordt weinig gedaan, je ziet fietsers in de stad altijd over het trottoir scharrelen, wat zeer vertragend moet werken. Buiten de stad zijn er ijselijke heuvels en bergen vol met bossen en sneeuw; daar zal gelopen moeten worden.
7. De Nederlandse, Belgische en Britse tv, die daar niet op de kabel zijn. Kan het toestel meteen het raam uit; de Duitse staatszenders zijn wat mager, en die twintig commerciële programma’s zijn allemaal rommel. Wel hebben ze daar Arte, een Frans-Duits eliteprogramma. Maar ik blief vaak geen eliteprogramma; als ik Racine of Schiller wil ga ik wel naar een theater. Van televisie verwacht ik vederlicht doch beschaafd amusement.
Donderdag 7 september 1995
Akelig in Duitsland: de affaire Schimmel. De islamologe Annemarie Schimmel zou de vredesprijs krijgen op de Frankfurter Buchmesse. Maar daar wordt heftig tegen geprotesteerd, omdat zij volgens de pers achter de fatwa tegen Rushdie staat en ‘de fundamentalisten’ steunt. Dat Schimmel dit ontkent doet niet ter zake: het heeft in de krant gestaan en dus is het zo. Taslim Nasreen is daarmee tevreden; nu ja, die is nu eenmaal nicht ganz gescheit. Maar ook Habermas behoort tot die protestclub, en Günther Grass, die toch heel goed weet wat het is om op onredelijke wijze in de grond gestampt te worden.
Annemarie Schimmel is de vredelievendheid in persoon; zij zou letterlijk geen vlieg kwaad kunnen doen. Zij heeft alleen gezegd dat zij begrijpt
waarom moslims zich gekwetst voelen door passages in Rushdie’s boek. Dat is niet zo moeilijk; daarvoor zijn alleen kennis en empathie nodig, en van beide heeft mevrouw Schimmel een heleboel in huis. Moet dat afgestraft worden?
Het is natuurlijk weer die dwaze paniek over de islam die de geesten verduistert. In Nederland en overal elders in Europa had dit ook kunnen gebeuren; de Serven zijn bepaald niet de enige Turkofoben. De Japanners en Chinezen zullen in hun vuistje lachen; zij studeren vlijtig Arabisch, hebben geen problemen met de islam en gaan vast op den duur met de olie uit de Golf strijken. Dan mogen we die voortaan bij hen bestellen.