[p. 173]
Daalt neer, regen en wind,
dat de vaartuigen vlot komen!
Spreekt ge van regen en overstroming?
De schepen zijn alle reeds vlot.
Welke vaartuigen zijn van de sagâlâ’s?
Die met goud beslagen,
met schepriemen van goud.
Hoe zijn de vlerken?
Vlerken van goud.
Hoe zijn de zeilen?
Zeilen van patola.
Hoe is het roer van de sagâlâ’s?
Een roer van koper
en een stuurpen van reukhout!
Levensgeest!
Keer weer terug,
houdt U niet op
in verre plaatsen.
De levensgeest keert terug.
Hij blijft staan buiten het land.
Levensgeest!
Keer weer terug.
Blijf niet buiten het land staan.
[p. 174]
De levensgeest keert terug.
Hij blijft staan op de bergrug.
Levensgeest keert terug.
Hij blijft staan langs de weg.
Levensgeest!
Keer terug.
Blijf niet staan tussen de huizen.
Levensgeest!
Keer terug.
Blijf niet staan voor de trap.
Levensgeest!
Kom toch hier.
Blijf niet achter de deur.
Gelukkig!
De levensgeest wast zijn voeten,
hij gaat eindelijk naar zijn zitplaats toe.
Bindt hem met strengen garen,
dat hij niet weer gaat ronddwalen.
Werp hem een sarung over het hoofd,
dat wij hem niet weer kwijtraken.
Gij, o Levensgeest!
zoudt alleen in de wereld rondgaan?
En het kind heeft het zo eenzaam.
Aya, aya!
Keer in het leven terug, mijn kind,
om te zitten op de schoot van je moeder
[p. 175]
die je gebaard heeft.
Houd je vast aan de armen van je vader
die je verwekt heeft
Ik druk het lichaam van het kind
zacht met een doek,
als was het pas geboren.
Roep uw levensgeest op
Sagâlâ’s!
Ook die van het geliefde kind.
Roept uw levensgeest op,
o kind!
dat ik in mijn schoot gedragen heb,
dat gedragen wordt door de sagâlâ’s.
Ach, mijn kind,
wil mij toch niet verlaten;
ik ben een lege rijstbolster.
In jouw plaats wil ik de aarde in.
Mijn vadertje moet blijven leven,
leven in deze wereld.
Als jij zou doodgaan,
Ach, dan ben ik als een fladderende kip,
als een paard dat men los heeft gemaakt.
Mijn kind wil mij verlaten.
Ik ben een ontijdig geborene,
ik ben als een heet geworden aarden pot
die uitelkaar zal vallen.
[p. 176]
Dan moet ik mijn hoofd laten hangen,
mijn ogen neerslaan,
als ik zie die kinderen hebben.
Dan is mijn mond als een toegesnoerde buidel,
als een dichtgeknepen tang,
als ik denk aan het lichaam van mijn kind
dat daar weg wil zinken.
Het slingert me weg als de deksel van een kookpot
als ik denk aan je mond
die nog iets zeggen kon
op de woorden van zijn moeder,
die nu alleen staat,
als een eenzame plant.
Ik zal mij verdrinken als je sterft,
in de rivier Sitoemalam mij verdrinken,
als jij in de diepte stort,
in de diepe afgrond,
zal ik een touw draaien,
om af te dalen naar de dood.
Kom wind, voer mij mee,
Kom bliksem, licht mij bij.
Blaas mij door het luchtruim,
Voer mij door de lucht daarboven,
opdat onze gang vlug zij,
opdat onze tocht snel zij.
Ga voort, wij houden niet op,
Ga door, houd niet stil,
Ga voort, houd niet op.
[p. 177]
Blaas, wind van de zee.
Breng ons over de aarde.
Blaas, wind van het land,
Breng ons over de aarde,
Roeit, bonte vogels,
Voert de riemen vis-arenden.
Laat ik dan de wijde ruimte ingaan,
In de lucht, midden in het luchtruim.
Dat is nog eens voortgaan.
Dat is nog eens vliegen.
Hier is de rivier van de Oppergod.
Zijn rivier heeft kralen tot zandkorrels.
Aan de oorsprong zijn het armbanden,
Aan de monding zijn het enkelringen.
Laat ons gaan stijgen,
Brengt nu alles bijeen.
De regenboog is ons voertuig.
De leuning der brug is van goud.
Daar boven in de lucht
Is de woonplaats van onze Vader.
Onze Vader die de bevelen geeft.
Als ge aldus spreekt,
En alzo uw wensen zijn,
Dan zal ik levensadem krijgen,
Dan zal ik levensgeest halen.
Weer aan het licht gekomen - over prehistorie
Larousse 4 De Amerikaanse schrijfster Jean M. Auel begon in de jaren zeventig te studeren op wat haar grote romancyclus over de prehistorie zou worden: Earth’s Children. Ik las er daar in de jaren ‘80 drie van, de beste is De stam van de holenbeer. Het verhaal speelt 30.000 jaar voor Christus. De periode waarin...
Lees verderEen hele goeie
Het uitzicht vanuit mijn woonkamerraam is dichtgemetseld met steigers. Elke ochtend en altijd op onzedelijke tijdstippen staan robuuste mannen luidkeels met elkaar te bekvechten. Als ze elkaar niet verbaal afranselen schallen er Nederlandstalige liedjes uit hun radio’s die als termieten je taalgevoel afkluiven. Waar de bouwvakkers over redetwisten kan ik niet verstaan, maar het loopt...
Lees verderAangespoelde kennis - een roadtrip
Larousse 3 De bel gaat: ‘Post!’ Je loopt naar beneden en de postbode drukt je een pakketje in handen van 10 bij 10 bij 10 cm, in dieprood papier. Wat moet je doen als je op een goede dag in een mooi doosje met velours bekleed deze schelp toegestuurd krijgt met een handgeschreven briefje erbij...
Lees verder
Blog archief