Mijn vriend Wim Noordhoek bericht: “Teruggevonden: ‘Rose Hobart’ van Joseph Cornell (1903-1972). In de Anthology Film Archives. Speelduur 19 minuten. Toen een uniek experiment dat vertoond werd in de Julien Levy Gallery in New York in december 1936. Het publiek vond hem onbegrijpelijk. Behalve Salvador Dalí, die in wilde drift ontstak van pure jaloezie. Dit had híj zelf namelijk al bedacht, alleen nooit uitgevoerd.
Wat?
Cornell is als kunstenaar bekend om zijn dozen met raadselachtige gevonden voorwerpen. De film Rose Hobart is ook zoiets, een hermontage van een gevonden film, een onbenullig jungle melodrama uit 1931 getiteld ‘East of Borneo’.
Rose Hobart, de actrice, is de spil waar alles om draait.
Het gaat om haar blikken, losgesneden van de oorspronkelijke verhaallijn en ingepast in een nieuwe, surrealistische context. ‘De verhalen van Hollywood zijn niet goed,’ zei Cornell, ‘maar de plaatjes, die zijn goed’.
Als muziek gebruikte hij Braziliaanse tangoplaten die hij bij het vuilnis had gevonden’.”
Het zou mooi zijn als in een Nederlands filmtheater een avond over Cornell wordt georganiseerd, films, en lezingen, en misschien is het dan ook mogelijk om een paar van zijn dozen te tonen. Overigens bevatten die dozen geen raadselachtige voorwerpen zoals Wim schrijft, nee, in die dozen sluiten dingen die Cornell vond, en eerst zorgvuldig archiveerde, en daarna rangschikte, een huwelijk dat de wereld nieuwe glans geeft.
Lang geleden kon ik eens de slaap niet vatten en keek ‘s nachts naar een BBC-documentaire over een Amerikaanse kunstenaar voor wie de straten van New York een grote winkel van sinkel waren. Ik herinner me dat Susan Sontag aan het woord kwam, zij bewonderde het werk van Cornell. Hij op zijn beurt was stiekem verliefd op haar, denk ik, zoals hij van een afstand op meer jonge vrouwen verliefd was. Een Hollywood-acteur vertelde ook waarom hij het werk zo mooi vond. Het was een divers gezelschap, en dat beviel me. En toen ik fragmenten van Cornells films zag, hergemonteerd oud materiaal inderdaad, en zijn kijkdozen, viel ik voor altijd.
Sindsdien weet ik dat ik eens naar New York zal verhuizen.
En: ik koop alle boeken met werk van hem, alle boeken over hem.
Cornell heeft me geleerd dat een stad bestaat uit geheime verbanden. Of, om de dichter Charles Simic parafraseren, ook een bewonderaar: als Cornell een kam met drie tanden vindt in een rommelwinkel zoekt hij net zo lang – en misschien is zoeken niet eens het woord – tot hij elders in de stad een ansichtkaart uit de jaren dertig heeft gevonden die bij die kam hoort.
Nu het programma over Cornell dat ik in gedachten heb. Wim Noordhoek introduceert bovenstaande film, en praat vervolgens met de Nederlandse kunstenaar Henri Plaat die een verwante geest is. K. Schippers, die over het werk van Cornell schreef, houdt een lezing die hij heeft gebaseerd op een hoge hoed waarin voorwerpen zaten die hij niet kende. De dichter K. Michel doet mee; hij maakt een wandeling door Rotterdam, de Nederlandse stad die het meest op New York lijkt, en maakt drie gedichten, of meer, met Cornell in zijn achterhoofd. En er zal een film zijn: een goede filmer krijgt opdracht een Cornelliaanse film te maken. Van Cornell zag ik overigens ooit een film van een instortend huis, die hij had gemaakt met Stan Brakhage.
Wat haal ik me op m’n hals?
Ik hoop dat een directeur van een theater – of museum – zich meldt met een zak geld, om deze eenvoudige reden: de avond wordt bezocht door iemand die net als ik indertijd bijna per ongeluk kennis maakt met het werk van Cornell.
En dan voorgoed is verkocht.