Judith Uyterlinde, die namens Festival Writers Unlimited optreedt als gastredacteur van Tirade 452, heeft haar Winternachtenspecial opgeleverd. Begin januari verschijnt Tirade 452 bij Uitgeverij Van Oorschot. We komen er nog uitgebreid op terug, maar ik verklap vast dat Tirade 452 een soort parallel universum vol poëzie, essays, verhalen en tekeningen uit de Hele Wereld is geworden. Auteurs: van Antjie Krog tot Noreena Hertz, van Herman Koch tot Aminatta Forna en Ian Buruma. Van Geling Yan tot Nihad Sirees en Amin Maalouf.
Het festival – dat van donderdag 16 januari tot en met zondag 19 januari 2014 plaatsvindt in Den Haag – heeft ook de programmering rond: zie de website. Tirade zal ook aanwezig zijn op het festival, zo zullen acht auteurs, vier op vrijdag, vier op zaterdag, naar Den Haag komen om hun tirade uit het Tirade jubileumnummer, Tirade 450, voor te lezen. Details volgen.
Nu eerst verder met… Arno Camenisch….
Een citaat uit Achter het station (2013;p.36/37)*:
‘Onze oom heeft borstelige bakkebaarden en rijdt in een oranje eend. In zijn eend hangt een geurboompje met blote vrouwen erop. Hij rijdt hard, en als de zon schijnt neemt hij ons en Fido mee. Hij zet zijn pilotenbril op en rolt het dak naar achteren en wij staan op de achterbank en houden ons vast aan de stang in het midden van het dak. De wind zuigt onze haren naar achteren en op het rechte stuk laten we één hand los. Oom lacht en kijkt even naar de straat en dan weer naar ons. Fido zit op de bijrijdersstoel. Oom aait hem over zijn oren als hij huilt en houdt hem in de bochten bij zijn halsband. In de bochten piept de eend en hangt-ie zo scheef dat-ie haast omkiept.’
Als kind heb ik zelf zo op de achterbank van een Eend gestaan en ik bevestig: dit is het betere uitwaaien.
Welk boekje is beter? Sez Ner of Achter het station?
Daar kan de kamer een hele nacht over debatteren.
De grote charme van Achter het station – een paar maanden uit het leven van twee broertjes, verteld, door de jongste, in de eerste persoon, tegenwoordige tijd – is in ieder geval dat Camenisch de verwondering van het kinderperspectief paart aan het gevaar dat bij het (jongens)leven in de bergen hoort. Net als in Sez Ner valt er bijna op iedere pagina te griezelen om en te genieten van alle dood en destructie.
In de jongste nY, nY#19, karakteriseert een personage – in een door Matthijs de Ridder vertaald fragment uit Ian Hay’s roman The First Hundred Thousand (1915) – Charlie Chaplin als volgt: ‘Hij is de nieuwste filmster. Valt van daken en wordt omver gereden door motoren -’
Valt van daken. Wordt omver gereden.
Slapstick!
In mijn stukje over Sez Ner, vorige week, had ik het al over Chaplin en slapstick. Ook in Achter het station zijn de valpartijen en ongelukken weer geweldig – en soms ook hard en schokkend trouwens (p.12, p.18, p. 44, p.62, p.64, p.74).
Ik heb dezelfde leeftijd als Camenisch (35) en een speciale – en eigenlijk buitenliteraire – attractie van Achter het station voor jongens mannen van mijn generatie is het opduiken van oude bekenden als de VW Kever, Lucky Luke (steenkloppende Daltons!), Zorro, Gargamel, Tschupatschups, klapperpistolen en… moonboots.
Camenisch is – net als wij allemaal – onmiskenbaar opgegroeid met stripboeken en comedyseries. En dat heeft hem, mede, literair gevormd. Zijn Sinterklaaspassage (p.58) is een onvergetelijk voorbeeld van literaire klucht oder – overigens alleen oder als je de pagina’s die er naar toewerken oder ook hebt gelezen oder.
De aanwijsbare invloed die de massacultuur op Camenisch heeft gehad betekent overigens niet dat zijn tekst ook maar ergens voor lage cultuur/loos entertainment aangezien zou kunnen worden. Daar is Achter het station, de hele Sez Ner trilogie trouwens, te donker en ongenaakbaar voor. Zie bijvoorbeeld het bikkelharde tekstblokje op pagina 56 van AHS waarin de vader van de verteller die lieve Fido uit het vrolijke citaat hierboven overhoop schiet. Dat heeft met slapstick niks te maken.
Camenisch kan ijskoud te werk gaan. Kijk bijvoorbeeld hoe hij zijn verteller in de volgende scène laat opgaan in zijn spel:
‘Vader is in het restaurant. Wij staan achter het station. We lopen om de geparkeerde auto’s van de soldaten heen. Mijn broer somt de merken van de auto’s op. Ik noem de kleuren. We knielen voor de autodeuren. Mijn broer knielt voor een oranje auto. Ik kniel voor een rode. Met een spijker van Giacasep teken ik een huis op het zijportier. Mijn huis heeft een dubbele deur. Het heeft een raam naast de deur en twee ramen op de eerste verdieping. Op het dak liggen dakpannen. Op het dak staat een schoorsteen. Uit de schoorsteen komt. Ik teken gordijnen in de ramen. Naast het huis is een tuin. In de tuin teken ik bloemen. Ik teken ook een zon en wolken aan de hemel. In de lucht hangen twee vogels. In de tuin teken ik een grote boom. Onder de boom staat een hok. In het hok teken ik een konijn.’ (p.7)
Het resultaat is poëtisch en hilarisch tegelijk: een tekening op een autoportier krassen met de onschuld en concentratie die je alleen zou verwachten bij een kind dat gezellig thuis onder de keukenlamp zit te kleuren…
Wat keer op keer frappeert in Achter het station: Camenisch erkent, of begrijpt, dat kinderen uit andere stof zijn gemaakt dan volwassenen. En dat ze niet alleen anders waarnemen, maar dat ze dat ook doen vanuit andere waarden.
Ik kan hier moeilijk het hele boekje overtikken, dus je moet, tot slot, maar van me aannemen dat Camenisch ook in Achter het station een knappe balans tussen een vrije en hechte compositie heeft gevonden en dat… Nou ja… dat zie je wel als je zelf de tijd neemt/vindt om het boekje te lezen. Ja, vragen?
‘Wie is je favoriete personage uit de Sez Ner-trilogie?’
‘Luis uit Schlans.’
‘Waarom duikt er in de trilogie steeds een radio met een geknakte antenne op?’
‘Oeps… geen idee.’
‘Ik wil toch graag een antwoord.’
‘Eh… ik denk dat het een soort symbool is… voor de eenzaamheid van het leven in de bergen… Zijn er nog meer vragen?’
‘Je zei net dat je 35 bent, net als Arno Camenisch, maar jij bent toch uit 1973? Dan ben je toch – ’
‘Ach, sorry de conciërge staat al de hele tijd te gebaren dat hij naar huis wil. Bedankt voor jullie aandacht en tot de volgende week!’
Was ik zo’n meeloper die van die tuttige eindejaarslijstjes (boe!) opstelde, dan was Camenisch’ Sez Ner-trilogie de eerste uitgave die ik noteerde.
Soundtrack (bijna een definitie van slapstick): Everything that kills me makes me feel alive.
Volgende week: Alsof het voorbij is (II) – de tentoonstelling.
Tirade – prettige leesdagen!
Noot
*Alle citaten hierboven komen, tenzij anders vermeld (jahaa), uit Achter het station (De Weekblad Pers Groep, 2013)/Hinter dem Bahnhof (2010). Vertaling: Miek Zwamborn.