Vandaag, om 22.59 uur, zendt NPO2 ‘Geraakt’ uit, een kortfilm van Sander Burger. Afgelopen dinsdag ging de film in première in De Balie (Amsterdam). ‘Geraakt‘ werd ingeleid door romancière, essayiste en wetenschapster Wytske Versteeg.Hieronder vind je – met dank aan de auteur – de integrale tekst van haar lezing. Film en essay zijn tot stand gekomen binnen de context van de Human-serie ‘Duivelse Dilemma’s.’
Door Wytske Versteeg
Tegenover mij in de trein zit een dik jongetje, hooguit een jaar of tien, misschien nog jonger. De hele reis staart hij naar de grond en ik denk dat er misschien iets met hem aan de hand is, want er is iets vreemds in de manier waarop hij kijkt. Niet kijkt, beter gezegd.
Naast hem zit een meisje, jonge vrouw. Zijn oudere zus, denk ik. Ze praat tegen hem, snauwt, beter gezegd. Dat is niet per se gek, dat is wat zussen doen. Waarom hij daar zo zit. Of hij een idioot is. Nou? Is hij een idioot?
Wanneer hij antwoordt is zijn stem zo hoog dat ik hem niet eens kan verstaan. Eén keer pakt hij een Mars uit zijn jaszak, en wil hem openmaken. Nee, dat is een goed plan vlak voor het avondeten, vetzak.
Dan begint hij te huilen. Is hij een jankebalk? Nou?
Hij zet zijn bril af, veegt zijn tranen weg. Hij heeft geen geluid gemaakt.
Ik denk, ik moet iets doen. Ik moet iets zeggen tegen haar, dat dit te ver gaat. Maar ik weet niet zo goed wat of hoe, ik ben niet de meest assertieve persoon. Terwijl ik nog nadenk over wat ik zou moeten doen staan de vrouw en de jongen tegenover mij al op om uit te stappen. Dan zegt hij mama tegen haar. Dat maakt alles veel erger.
*
Wanneer grijp je in?
Wanneer bemoei je je met andermans zaken?
We kennen allemaal de verhalen van mensen die met een acute noodsituatie worden geconfronteerd en dan niets doen. De menigte die apathisch en zonder ook maar een vin te bewegen blijft toekijken hoe iemand verdrinkt of doodgeslagen wordt. We noemen dat het omstanderseffect; hoe meer mensen er staan te kijken, des te kleiner de kans dat iemand zal ingrijpen.
Om wél in te grijpen moeten we een situatie eerst opmerken als een geval van nood, een waarbij ingrijpen noodzakelijk is. Bij een onderzoek werd aan studenten gevraagd om een formulier in te vullen. Terwijl ze daarmee bezig waren pompten onderzoekers rook naar binnen in de kamer waar de studenten zaten. Wie alleen in de kamer zat merkte de rook eerder op dan wie in een groep aan het formulier werkte, en was ook sneller geneigd de rook te rapporteren. Van de acht groepen in het experiment zeiden er vijf helemaal nooit iets over de rook – en we hebben het nu over rook die zo dicht was dat het zicht erdoor belemmerd werd, en ogen geïrriteerd raakten.
Als we het al moeilijk hebben met het opmerken van zoiets eenduidigs als rook in de kamer, dan is het goed bezien een wonder dat vermoedens van kindermishandeling ooit worden gemeld. Ook daar heeft immers vaak een hele groep mensen in theorie de mogelijkheid om blauwe plekken of afwijkend gedrag op te merken en daarop te reageren. De niet-mishandelende ouder, de buren, vrienden van de familie, de docent lichamelijke opvoeding; er is altijd wel iemand te bedenken die dichter in de buurt staat. Die, als er echt iets aan de hand was, toch zeker al iets gedaan zou hebben.
En dan is er nog een complicatie, want de betekenis van het woord kindermishandeling staat bepaald niet vast. U herinnert zich vast nog de discussie over de pedagogische tik en onlangs werd er in de Volkskrant beargumenteerd dat ook in de hoek zetten niet zo onschuldig is als we graag denken. Triviale discussies misschien, maar in de jaren 1970 werd seksueel contact tussen volwassenen en kinderen nog verdedigd als normaal en zelfs bevordelijk voor het kind, een situatie die nu moeilijk voorstelbaar is. De onderliggende vraag is in alle gevallen dezelfde: wat vinden wij, met z’n allen, normaal?
*
Ieder volwassen mens heeft in principe zeggenschap over zichzelf en over zijn eigen gevoelens. Als ik zeg dat ik het eten niet lekker vind kunt u zeggen dat u datzelfde eten wel lekker vindt (uw eigen mening) of zelfs, eventueel, dat het eten lekker is (een objectieve claim). Maar u kunt niet zeggen, of niet zonder dat u de kans loopt om mij te beledigen, dat ik dat eten wel degelijk lekker vind. Daarmee overschrijdt u een grens, claimt u kennis die primair aan mij toebehoort; dat soort gedrag zou vreemd op ons overkomen.
Maar zou ik een kind zijn en was u mijn vader of moeder, dan kunt u die kennis wel degelijk claimen. Sterker nog, een groot deel van de opvoeding draait precies daarom, en om de onderhandeling daarover: jij lust dit wél. Jij bent wél chagrijnig.
Er is wel eens gesteld dat een van de dingen die kindermishandeling zo schadelijk maakt, de noodzaak is tot dubbeldenken; het accepteren van twee tegenstrijdige waarheden tegelijkertijd. Misschien wordt ieder kind weleens gevraagd te dubbeldenken, als wij bijvoorbeeld zeggen dat ze best van spruitjes houden. Maar kinderen in een situatie van mishandeling moeten voortdurend dubbeldenken, omdat de ouder die voor hen zorgt, aan wie ze loyaal zijn en van wie ze houden tegelijkertijd gevaarlijk is, en onvoorspelbaar. Voeg daarbij het feit dat we aan kinderen sowieso weinig kennis toedichten over zichzelf, of geen kennis die niet door een volwassene kan worden overruled en u begrijpt hoe verwarrend de situatie is. Geen wonder dat er enerzijds valse beschuldigingen van mishandeling worden geuit, bijvoorbeeld tijdens echtscheidingsconflicten, terwijl anderzijds veel situaties van werkelijke mishandeling helemaal nooit naar buiten komen.
Als getuigen van mishandeling zijn we ook gedwongen tot dubbeldenken, en keer op keer blijkt dat we daar niet zo goed in zijn. We denken nu eenmaal graag in termen van daders en slachtoffers, waarbij we de dader bij voorkeur een verdorven en diepzwarte persoonlijkheid toedichten. Dat lost de noodzaak tot dubbeldenken op, want van iemand die nu eenmaal slecht is valt ook te verwachten dat hij zijn kind slaat, daar is niets tegenstrijdigs aan. Natuurlijk weten we wel dat de werkelijkheid vaak ingewikkelder ligt, maar we willen dat liever niet voelen. Die neiging om te simplificeren is gevaarlijk, en schadelijk ook voor het slachtoffer, dat dikwijls des te machtelozer wordt naarmate we de dader zwarter afschilderen. Elke loyaliteit jegens de dader wordt dan immers een – nog grotere – reden tot schuldgevoel en er blijft geen ruimte over voor de kluwen aan verwarrende en dikwijls ambigue gevoelens die gepaard gaan met mishandeling in een familiesituatie.
Tegenover ons beeld van de inktzwarte dader staat dat van een lelieblank slachtoffer, en ook dat is niet zonder risico. Er is in onze samenleving veel aandacht voor het verhaal van het slachtoffer, er wordt wel eens gesproken over een slachtoffercultuur. Maar binnen dat verhaal is er maar weinig ruimte voor variatie, en dikwijls wordt van het slachtoffer ook een soort heldendom verwacht; het slachtoffer moet iemand zijn van wie we kunnen houden. In werkelijkheid is dat vaak niet het geval. Het jongetje dat ik in de trein tegenkwam was geen schattig meisje, zoals we dat straks in de film zullen zien. In het Engels hebben ze daar een woord voor: hij was niet loveable. Ongetwijfeld wordt hij niet op feestjes gevraagd en trekt hij niet de aandacht van de omgeving – laat staan dat hij de steun krijgt die hij nodig heeft.
*
Mishandeling en misbruik hebben niet op iedereen hetzelfde effect. Vergelijkbare situaties zijn voor sommige kinderen veel schadelijker dan voor andere en er bestaan mensen die in alle opzichten relatief succesvol uit zelfs de meest problematische jeugd tevoorschijn komen. Veerkracht, noemen we dat.
Zodra we een vermoeden van kindermishandeling melden, wordt het primair een zaak van professionals en van de protocollen die daarbij horen. Een protocol geeft richting in het woud van duivelse dilemma’s rondom kindermishandeling; het is bedacht ter bescherming van kinderen die toch al kwetsbaar zijn. Maar een protocol is er ook, en uiteindelijk misschien nog wel meer, voor de omstanders. Wie volgens het protocol gehandeld heeft, heeft altijd iets om op te wijzen, heeft altijd een rechtvaardiging; het was misschien uiteindelijk niet juist, maar wel volgens het protocol.
Als samenleving besteden we de jeugdzorg graag uit aan een onderbetaalde instantie, één waar we graag op mopperen, vlak nadat er weer een groot gezinsdrama heeft plaatsgevonden. Dan volgt er een onderzoek, dan zeggen we dat dit nooit meer gebeuren mag. In de nasleep van die verontwaardiging wordt het protocol steeds belangrijker, de vraag of alle regels wel gevolgd zijn. Tegelijkertijd is onze aandachtsspanne kort, en heeft jeugdzorg zelden de prioriteit wanneer de budgetten verdeeld worden.
We praten vanavond over één, enkel dilemma; melden of niet melden. Achter die vraag schuilt een andere: in hoeverre is een geval van kindermishandeling ónze verantwoordelijkheid?
Er zijn namelijk uiteenlopende antwoorden op de vraag wat iemand veerkrachtig maakt, maar een van de factoren is de nabijheid van betrouwbare volwassenen op wie een kind wél kan rekenen, volwassenen om mee te praten, te lachen, om een andere situatie te leren kennen dan thuis. Er is, daadwerkelijk, een dorp voor nodig om een kind op te voeden. Het is gemakkelijk om op een instantie te mopperen, maar de werkelijke vraag is een andere, een die we minder graag stellen; zijn we zelf wel in de buurt wanneer dat nodig is, zijn we op het dorpsplein aanwezig?
*
Ik kijk naar hen, vanuit de trein, de moeder en haar zoon. Op het perron sjokt hij achter haar aan. Ik ken die houding van gestolde eenzaamheid, van spieren die zich permanent verdedigen. Het is een houding die niemand, zeker geen kind zou moeten hebben, een houding ver voorbij verdriet.
Mijn trein rijdt verder en de jongen verdwijnt uit het zicht. Ik weet niet wie hij is, maar ik weet dat hij het niet zal redden, dat hij hier nooit tegen op kan.
Ik weet nog steeds niet hoe anders, maar ik weet wel dat ik gefaald heb. Ik had iets moeten doen.
——-
Wytske Versteeg (1983) studeerde in 2005 cum laude af in de politicologie en werkt momenteel aan een promotieonderzoek op het gebied van wetenschapscommunicatie aan de Universiteit Twente. Behalve de romans De wezenlozen (2012) en Boy (2013) publiceerde Versteeg het non-fictie boek Dit is geen dakloze (2008), dat onder andere gebaseerd is op haar ervaringen als vrijwilliger in een crisisopvang. Dit is geen dakloze mengt filosofische literatuur met journalistieke observaties en de ervaringen van daklozen zelf en werd genomineerd voor de Jan Hanlo Essayprijs Groot. Versteeg won, onder andere, de Serge Heederik Prijs voor filosofisch schrijftalent en de Kwakoe Literatuurprijs. Dit jaar won zij bovendien de BNG Nieuwe Literatuurprijs. In het jongste nummer van Tirade, Tirade 455, staat een kortverhaal van Wytske Versteeg, Overgave. Ze werkt aan haar derde roman.
In december 2014 is Wytske Versteeg Tirade‘s Zondagse Gastblogster.
Portret Wytske Versteeg: Eline Spek.